Ongeveer vijftig jaar geleden was heel Limburg katholiek. Heel Limburg? Nee, Treebeek bood dapper weerstand aan de roomse monocultuur. Onder de rook van de mijnen floreerde een scala aan protestantse geloofsrichtingen. Katholieken en protestanten leefden met de rug naar elkaar toe. Alleen diep in de donkere mijngangen vielen de verschillen weg.

< ‘Als katholiek jongetje speelde je niet met protestantse kinderen. Het hoorde niet.’>

Sprak de slang in het paradijs echt? Zingen we op hele of halve noten? Protestantse kerkscheuringen ontstonden in de loop der jaren door de vreemdste discussies. Predikant Maurits Oldenhuis van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt in Brunssum krijgt de verschillen tussen de verschillende genootschappen aan Limburgers nauwelijks uitgelegd.

Zes jaar geleden kwam hij over vanuit het Groningse Sauwerd, waar de gelovigen alle gradaties feilloos aanvoelden en bovendien voortdurend het raam van de werkkamer van de predikant passeerden. Hier in Zuid-Limburg heeft Oldenhuis ook contact buiten zijn gemeente, met anders- en niet-gelovigen. “Een verrijkende ervaring”, vindt hij dat. “Het heeft me enorm geholpen om niet langer met randzaken en uiterlijkheden bezig te zijn, maar door te dringen tot de kern van het geloof. Elders heb je discussies op leven en dood over bijkomstigheden. Hier is er een zekere gemoedelijkheid. Binnen je gemeente voer je pittige discussies, maar het blijft zakelijk, het wordt niet in het persoonlijke getrokken.”

Op zondagen komen de gelovigen van verre, tot aan Susteren toe. Pakweg 230 leden heeft de kerk. Niet veel, maar ze komen behoorlijk trouw. En buitenstaanders verbazen zich vaak over de diversiteit in leeftijden. Waar in katholieke kerken de bezoekers in de regel grijs of kaal zijn, ziet Oldenhuis, zelf ook nog maar 38, rondom zijn kansel ook volop kinderen en jongeren zitten.

Het is een atypisch stukje Limburg in dat kerkgebouw aan de Dominee Boumastraat in Brunssum waar de Verenigde Vergadering van Gelovigen de buurman is. Even verderop huist de gereformeerde basisschool. Tegenover de kerk begint een straat genoemd naar Abraham Kuyper, hier toch meer dan alleen een politicus uit een ver verleden.

Welkom in Treebeek, ooit deel uitmakend van vier gemeenten (Amstenrade, Heerlen, Hoensbroek en Brunssum), tegenwoordig behorend tot de laatste. Waar in de mijnstreek in vroeger jaren veelal parochiegewijs werd uitgebreid, schuwde men hier het grote gebaar niet. “Wie goede woningen bezit, heeft nooit tekort aan arbeidskrachten”, zei directeur Van Iterson van de Staatsmijnen ooit. In Treebeek werden zo in een keer twaalfhonderd huizen neergezet. Leidend was de tuindorpgedachte, reden waarom het tegenwoordige Brunssum het grootste beschermd stadsgezicht van Nederland heeft. De katholieke kerk werd niet vergeten, maar vanwege het grote aantal nieuwkomers van elders kwamen er ook andere godshuizen. Zeker vandaag de dag verbaast de variëteit: behalve de net genoemde kerken de Gemeente Gods, de Protestantse Kerk Nederland, het Leger Des Heils, de Baptisten. De doorsnee-Limburgers kunnen er geen wijs uit en hebben er amper weet van. Het zoontje van predikant Oldenhuis kreeg van een medeleerling de vraag wat zijn vader voor werk deed. “Dominee”, antwoordde hij naar waarheid. “Kan niet”, zei het katholieke klasgenootje, “geestelijken mogen niet trouwen.”

Katholieker dan Limburg bestond er niet in het Nederland ten tijde van het Rijke Roomsche Leven. Na de volkstelling van 1899 stond 98,1 procent van de bevolking te boek als aanhanger van het ‘ware geloof’. Alleen Noord-Brabant kwam nog een beetje in de buurt bij die religieuze monocultuur: daar was 87,9 procent katholiek. Protestanten waren een zeldzaamheid. Meestal waren het passanten: militairen die tijdelijk in het Limburgse gelegerd waren of mensen in bestuurlijke functies. In plaatsen waar deze andersgelovigen met wat meer waren, zoals in de provinciehoofdstad Maastricht, ontstond wel zoiets als een eigen zuiltje, met eigen onderwijs, eigen zorg en eigen verenigingen.

Vanaf pakweg 1900 namen de mijnen een grote vlucht. Van binnen en buiten Limburg, tot uit verre landen stroomden de werknemers toe. De bestuurlijke en geestelijke autoriteiten zagen de ontwikkelingen met zorg aan: in overbevolkte pensions wemelde het van vrijgezelle of van hun gezinnen gescheiden mannen, er werd gedronken, gevochten, de zeden verwilderden.

“Om die reden en uit vrees voor het opkomende socialisme stelde de katholieke kerk iemand als aalmoezenier Henri Poels aan”, zegt Roelof Braad, werkzaam bij Historisch Goud, het streekarchief van de Parkstad. Dat met de komst van de Staatsmijnen ook grote groepen protestanten naar Zuid-Limburg werden gehaald, joeg de roomse clerus minder schrik aan. De aanzuigende werking van de diverse vormen van protestantisme werd niet zo groot geacht. De gewonnen zieltjes kwamen niet in gevaar. En over de goede zeden dachten pastoors en predikanten niet fundamenteel anders. “Opvallend was wel dat de katholieke zuil in de mijnstreek misschien nog net wat meer zuil was dan elders, met per parochie een koor, een fanfare, een voetbalclub en een heleboel andere verenigingen”, constateert Braad. “Ook de diverse protestantse kerken creëerden hun eigen zuiltje. Deels was dat kopiëren van het katholieke gedrag, al zat er minder de gedachte van het ‘wapenen tegen’ achter. Ontspanningsmogelijkheden bieden was het belangrijkste.”

Katholieken en protestanten ontmoetten elkaar eigenlijk alleen ondergronds. Daar vielen de verschillen weg. Koempels moesten op elkaar kunnen vertrouwen. Het bleef bij kleine fricties. Bij katholieken lagen de vloeken nogal eens vooraan in de mond. Veel protestanten waren daar minder van gediend. Braad, Nederlands-hervormd opgegroeid en tegenwoordig kerkgaand bij de Evangelische Gemeente Gods in Treebeek, weet uit eigen ervaring dat er bij tijd en wijle ook vechtpartijtjes voorkwamen tussen katholieke en protestantse kinderen. De roomsen kregen het missioneren met paplepel ingegoten. De andere kant tooide muziekgezelschappen met namen als De Bazuin, die verwezen naar verkondiging. Wederzijds zieltjes winnen bleef goeddeels achterwege. Alleen als twee geloven per ongeluk toch op één kussen belandden, ontstond frictie. Welk geloof kregen de kinderen bijvoorbeeld?

Verder leefden de diverse geloofsgemeenschappen min of meer langs elkaar heen.  Jo Chiaradia (75): “Als katholiek jongetje speelde je met andere katholieke jongetjes. Niet met protestantse. Het werd niet eens heel erg uitgesproken. Het hoorde niet. Je wist eigenlijk niet eens precies wat die precies geloofden. Zo was het ook duidelijk dat kinderen van mijnbeambten eigenlijk niet met die van mijnwerkers hoorden om te gaan.”

Chiaradia herbeleeft zijn jonge jaren nog vrijwel dagelijks, als hij druk is met zijn collectie foto’s van het Brunssum van weleer. Als een reeks ansichtkaarten van het oude Treebeekplein door zijn hand gaat, vervult hem dat met gevoelens van nostalgie. De idylle is niet meer. De lusthof van weleer heeft plaatsgemaakt voor eenvoudiger groen en weinig inspirerende flats.

Chiaradia dankt zijn exotische achternaam aan zijn opa van vaderskant. Die kwam in 1922 als springstofdeskundige uit Italië werken in de Limburgse mijnen. De kleinzoon: “In 1936 keerde hij terug naar zijn geboorteland, waar hij van zijn verdiende geld een mooi huis met een flink stuk land kon kopen.” De opa van moeders kant had een café in Treebeek. “Hij maakte als brikkenbakker zelf de stenen, het was een van de eerste huizen van Treebeek.” Tegenwoordig biedt het onderdak aan een Chinees restaurant. “Opa had eens moeten weten.”

Opa’s café was een belangrijk ontmoetingspunt voor de goed verdienende mijnwerkers die wel wat te besteden hadden. Omdat ze door de mijnen nogal gepamperd werden, zaten ze ook ruim in de tijd. “Zo’n beetje alles werd voor ze geregeld”, herinnert Chiaradia zich. “Zelfs de heggen rond de tuinen werden door medewerkers van de mijn gesnoeid.” De kerken en de gemeenten zorgden voor de rest. Met een rondje in de kroeg was een vergunning geregeld. “Dan pakte de wethouder een bierviltje en schreef er achterop: ‘Goed voor de bouw van een duivenhok.’ “

Kroeggang was een katholiek fenomeen. Voor de mijnwerkers. “Een nieuwe beambte kwam een paar weken. Daarna was hij kennelijk aangesproken op zijn gedrag. Beambten hoorden naar het voor hen bestemde casino te gaan.”

Na de sluiting van de mijnen viel een belangrijk deel van de oude verbanden weg. Goede krachten zochten elders hun heil. Op de leegstaande woningen kwam een ander soort mensen af. De buurt dreigde te verpauperen. Inmiddels letten de instanties beter op de samenhang in Treebeek.

Treebeek werd voor velen het synoniem voor het longinstituut voor oud-mijnwerkers. Jo Chiaradia runde jarenlang een tankstation in de buurt en zag de voormalige koempels die er een test moesten ondergaan, allemaal voorbijkomen. “Ik heb kerels in mijn zaak gehad die op de terugweg een kwartier of langer op een krukje kwamen zitten uitpuffen, omdat ze door de artsen zo op de proef waren gesteld.”

De rijkdom aan religies is een andere erfenis van het verleden. Volgens Roelof Braad werkt de hiërarchische organisatiestructuur van de mijnen door tot in de protestantse kerken in Treebeek. “Waar elders in Nederland veel meer de nadruk ligt op het samen kerk zijn, is hier meer sprake van baasjes en mensen daaronder. Boven de rivieren zijn kerken de laatste decennia naar elkaar toegegroeid. Hier is men de verschillen, de diverse dogma’s sterker blijven benadrukken. Het zal ook een kwestie van grootte zijn. Kerkscheuringen elders hebben ook nooit veel navolging gekregen. Genootschappen waren zo klein, dat mensen de neiging hadden elkaar vast te houden.”

Foto: Het Treebeekplein toen de mijnen nog open waren: de lusthof van weleer heeft plaatsgemaakt voor eenvoudiger groen en weinig inspirerende flats.

Dit is het zestiende artikel in een reeks van twintig in het kader van de Culturele Biografie, een project van de BV Limburg.