In het verre Vilnius moest WIDO SMEETS ineens denken aan de onbevangenheid van Roger Raveel. Aan zijn kinderwagen, zijn keldertrap, zijn vogelkooi. En aan die raadselachtige, zwarte strepen. 

In de nazomer van 2019 zag ik in Vilnius een schilderij van Vytux. Er loopt een kind door een kamer met een gevouwen vlieger in de hand. Hij richt de vlieger naar een raam, naar de blauwe lucht in de verte. Ik zag het doek en dacht aan Roger Raveel.

Het schilderij heet Skrydis dirbtuvéje, te vertalen als Vlucht in een werkplaats. De titel doet vermoeden dat het werk autobiografisch is. Vytux keek onbevangen naar de wereld, als schilder, als theatermaker, als burger.

Vytautas Pakalnis, Skrydis dirbtuvéje. foto Zuiderlucht

Eigenlijk heette hij Vytautas Pakalnis. Hij was een cultheld in Vilnius. Een Litouwse vriendin mailde me dat hij ooit van plan was de Gediminas-heuvel, een historische plek in de Litouwse hoofdstad, vol te planten met palmbomen. Hij stierf in 2004, hij was pas 32. Het bos met palmbomen is er nooit gekomen, ook niet in een schilderij. 

Roger Raveel werd 91, deze zomer is zijn honderdste geboortedag. Meer dan dertig jaar geleden maakte ik kennis met zijn werk. Ik was op verkenningstocht in de hedendaagse kunst, een vriend attendeerde me op een tentoonstelling waar zijn doeken hingen. Ik ging kijken. En daarna nog een keer – alsof ik aan mezelf twijfelde. 

Wat deed Raveel met me, en waarom zag ik dertig jaar later in Vytux een Litouwse reïncarnatie van hem? Het waren de frisheid en de helderheid die me troffen. En zijn spel met de dimensies. Vytux’ raam met die weidse blik kom je ook bij Raveel tegen. Soms blijkt zo’n raam geen raam te zijn, maar een spiegel, een echte, en zie je in die spiegel een raam. Hij zag er geen been in om een kinderwagen, een trap of een vogelkooi te beschilderen. In zijn eentje zorgde hij voor een vleugje Vlaamse popart. 

‘Het realisme had hen weinig te bieden.’

Wat Raveel met me deed? In mijn onbevangenheid werd ik op mijn wenken bediend door een schilder voor wie onbevangenheid een levensvoorwaarde was. 

Toen ik door de catalogus van Vytautas Pakalnis bladerde, zag ik hetzelfde – al wordt zijn speelsheid overstemd door jeugdige weemoed. Bij beiden lopen figuratief en abstract door elkaar. Ook dat beviel me. Het realisme had hen weinig te bieden.

In België is Raveel wereldberoemd, daar staat hij tussen kleppers als Wouters, Magritte en Broodthaers; in hun thema’s raken ze elkaar soms aan. Internationaal heeft Raveel de minste potten gebroken, hij kwam zelden buiten zijn geboortedorp. Het erf, de straat, het uitzicht op de landerijen was hem genoeg. 

Om te zien wat hij wilde schilderen, hoefde hij niet ver. ‘Machelen-aan-de-Leie is mij altijd voldoende geweest’, zei hij in een van zijn laatste interviews. ‘Op een vierkante meter moet je in staat zijn de kosmos te ervaren.’ Als onbevangen plattelander bleef hij een outsider. Al mogen we niet uitsluiten dat de internationale doorbraak er toch nog komt, na de grote Raveel-tentoonstelling dit voorjaar in Bozar. Want zo gaat het soms. 

‘Denk de kleuren weg en je blijft achter met de lijnen, als grens tussen iets en niets.’

Een van Raveels handelsmerken, een stijlmiddel dat ook Vytux toepaste, zij het met zachtere tinten, is het accentueren van contouren. Dikke lijnen, zwart veelal, omkaderen een fles, een boek, een kruiwagen. Ze lijken willekeurig, die accenten. In een zelfportret groeit de sigaret in zijn mond uit tot blikvanger. 

Op een schilderij van zijn vrouw Zulma kruipt zo’n zwarte lijn langs haar lichaam en rondom haar kapsel. Ze staan er niet zo maar, die lijnen. Kijk door je oogharen, denk ze weg en er blijft niet veel over. Andersom wel. Denk de kleuren weg en je blijft achter met de lijnen, als grens tussen iets en niets. 

Roger Raveel, Vrouw met rode arm, 1949-51. foto Zuiderlucht

Bij Giotto zag ik ze voor het eerst, die aangezette contouren. Bij de vaart die hoort bij het schilderen van fresco’s, het pigment moet er opzitten vóór de kalk opdroogt, kan ik me voorstellen dat Giotto de contouren als laatste aanbracht. Later zag ik nóg zwaarder aangezette contouren, bij Max Beckmann, wiens werk ik ook graag zie. De zwarte lijnen horen bij zijn zwaarmoedige beeldtaal. 

Wat opvalt bij Raveel: zijn frivoliteit heeft niet te lijden onder die contouren. Ze zorgen voor tegenwicht, voor mysterie. Die breekbare balans tussen het zwar(t)e, het lichte en het raadselachtige zal me, naast het coloriet, hebben aangesproken, indertijd, bij die eerste kennismaking. Het schilderplezier zwaait je van verre toe. Net als het kind met de gevouwen vlieger bij Vytux, onderweg naar het raadsel van de vrijheid. 

Iedereen was ooit een kind dat vliegers vouwt. Ik doe het nog steeds. De meeste crashen, meteen, of na luttele seconden. Soms blijft er een, bij toeval, denk ik, in de lucht. Hij tekent dunne lijnen, als serpentines, en glijdt dan sierlijk naar het raam.  

WIDO SMEETS