Verhalen
Hedendaagse kunst ontoegankelijk? Kinderen hebben daar geen last van. Zelfs (of juist) niet bij het hermetische werk van Mark Manders. “Gaan die vogels niet stinken?”
Kijken als kinderen
“Is die meneer ook op de academie geweest?” Subtieler kunnen het onbegrip over een kunstwerk en de twijfels omtrent de maker niet worden uitgedrukt. Het is een zondagmiddag in het S.M.A.K., het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst in Gent. De vraag komt uit een groep radeloos om zich heen kijkende Vlamingen die wordt rondgeleid door een tentoonstelling van de kunstenaar Mark Manders. Het gezelschap staat bij een langgerekte trommel annex doodskist met op de korte zijde een inkijk van plexiglas: er hangen twee innig verstrengelde dode ratten. Manders gebruikt ze vaker, dode ratten, maar wie er niet op bedacht is, schrikt zich een hoedje. De in een hip hoepeljurkje gehulde gids die de bijna retorische vraag over de scholing van de kunstenaar krijgt voorgeschoteld, antwoordt dat hij inderdaad de kunstacademie heeft bezocht. Het maakt de ontreddering in het gezelschap nog groter.
Kijken naar hedendaagse kunst is een avontuur. Wie zijn dagelijkse beslommeringen niet van zich af kan zetten, wie niet tegen onzekerheid kan, wie geen open mind heeft, wie niet bereid is in de huid, of nog beter: in het hoofd, van een kunstenaar te kruipen dan wel zijn eigen leef- en denkpatronen los te laten, beleeft een moeilijke tijd in een museum. Zelfs in een museum als het S.M.A.K., dat zich alle moeite getroost de getoonde kunst in een context te plaatsen.
In Berlijn, een jaar of vier geleden, kreeg ik een vriend (“Nee hé, niet wéér naar een museum…!?”) zover om mee naar Hamburger Bahnhof te gaan met de smoes dat het een historisch museum is. Over de Tweede Wereldoorlog, om precies te zijn. Ik kende de uitstalling van Anselm Kiefer in het hoofdgebouw, de gigantische met verf, aarde, draad, stukjes stof en bloemen gemaakte doeken en de staal, lood en aluminium vervaardigde sculpturen, zoals een straaljager en een verbrande bibliotheek. Het kostte me weinig moeite om in deze geblakerde omgeving een historische verhaal over de Duitse Vergangenheitsbewältigung na 1945 te vertellen. Mijn vriend vond het prachtig, hoewel hij later, toen we langs de werken van Kippenberger en Beuys liepen, besefte dat hij er alsnog was ingetuind. Maar zijn anti-kunst houding had hij laten varen, in elk geval voor die middag, en hij heeft geen ruimte ongezien gelaten in dat toch niet kinderachtige museum.
Want nee, de meeste musea voor hedendaagse kunst zijn bepaald niet kinderachtig. Je krijgt er heel wat over je heen, en de overzichtelijkheid in tijd en ruimte uit historiserende musea is ver te zoeken. Hier geen Nachtwacht, Guernica of Aardappeleters die zorgen voor het o-ja-gevoel.
Kinderen hebben dat gevoel van herkenning niet nodig. Ze kijken even onvervaard naar de Nachtwacht als naar een installatie van Yoëlle Tuerlinckx, een Vlaamse kunstenares wier werk met regelmaat wordt getoond in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Daar trof ik een keer een kind aan bij een op de vloer geplaatste diaprojector die klik-klik-klik beelden projecteerde van een hand die met een markerstift een wit vel streepje voor streepje geel kleurde. Terwijl het kind (van een jaar of zes) met ogen als schoteltjes naar die bezwerende regelmaat zat te kijken, probeerde haar moeder haar overeind te trekken. Haar al doorgelopen echtgenoot smeet ze de bekende, alles verschroeiende dooddoener toe: “Noemen ze dít ook al kunst…!?”
Terwijl veel volwassenen er niet van houden geconfronteerd te worden met iets wat hen als onbegrijpelijk voorkomt, lijken kinderen er juist door gefascineerd te worden. Het is niet moeilijk om kinderen te laten aarden in een omgeving van hedendaagse kunst, hoe ontoegankelijk die vaak ook is. De hele wereld is hen een raadsel, dit kan er ook nog wel bij. Het leven is een avontuur, kom maar op.
Kinderen en kunst is vaak een ontroerende combinatie. Dan doel ik niet op de duizenden kids die tijdens open dagen naar binnen worden gelokt met muziek, dans en ander luidruchtig vertier. Dé attractie tijdens M2Live, de jaarlijkse jongereninstuif in eerdergenoemd Bonnefantenmuseum, zijn niet de breakdansers of de puberbandjes in het trappenhuis, maar de gidsjes van dertien, veertien, vijftien jaar die de hele dag rondleidingen verzorgen. Nooit om een extra uitleg verlegen, of het nu bij een uit hout gesneden middeleeuws beeld is van Jan van Steffeswert, een mixed-mediaproductie van BACA-winnaar John Baldessari of een wandschildering van Gijs Frieling. Ze doen het met een overgave alsof ze zélf de kunstenaars zijn.
Een kwartier nadat de groep hoofdschuddende Vlaamse bezoekers The Absence of Mark Manders in het S.M.A.K. achter zich had gelaten, betreedt de kunstenaar – in tegenstelling tot wat de titel van de expositie doet vermoeden – zelf het museum, vergezeld van een twintigtal kinderen in de leeftijd van zes tot tien. Hij leidt ze van zaal tot zaal, van de ene installatie naar de andere, ze hangen aan zijn lippen. Ze vragen hem de oren van zijn kop over zijn werk, misschien wel het meest hermetische dat de Nederlandse kunst momenteel te bieden heeft. En u raadt het al: er liep er niet één met zijn hoofd te schudden.
Nu is Mark Manders (Volkel, 1968) een kunstenaar van de bijzonderste soort. Wereldberoemd, behalve in zijn vaderland. Weinig Nederlandse musea (Stedelijk Museum Amsterdam, Van Abbe in Eindhoven en Het Domein in Sittard) hebben werk van hem. Toch is hij al meer dan tien jaar te zien op de grote biënnales en heeft hij wereldwijd solo-exposities. Bij stukjes en beetjes laat hij daar delen zien van het Mark Manders Universum dat hij vanaf zijn achttiende met benijdenswaardige concentratie en consistentie aan het bouwen is. Al die delen brengt hij onder in zijn Zelfportret als gebouw, een verzameling objets trouvés, dode dieren, fabriekachtige bouwsels, (schijnbaar) gekleide beelden van mensen, meubels, gelaste metalen structuren tot en met luciferdoosjes, theezakjes en potten pindakaas. Liefdevol opgesteld in secure composities. Nergens verloochent Manders zijn grafische opleiding.
Delen van dat Manders-universum kwam ik tegen in San Sebastian, Sittard en Berlijn, en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik er vaak amper een touw aan kon vastknopen. Toch bleven zijn sculpturen in mijn hoofd rondzweven, op zoek naar een landingsplaats. Die blijkt deze zondagmiddag dus in Gent te liggen. Misschien omdat al die verschillende delen van dat zelfportret bijeengebracht zijn in één gebouw, het S.M.A.K., in een expositie met de indeling van een huis: met een werkkamer, een woonkamer, een keuken en een badkamer. Manders leidt je door de kamers van zijn hoofd, in een samenhang die eindelijk houvast geven in dat bijna ongrijpbare oeuvre.
Het meest verhelderend van dit middagje Gent blijft de uitleg van Manders aan het groepje kinderen. Nu weet ik wat nóg ontroerender is dan scholieren die een museale rondleiding verzorgen voor volwassenen. Dat is een kunstenaar als Mark Manders – zó verlegen dat hij zelden meer dan twee zinnen op elkaar laat volgen – die kinderen vertelt over zijn manier van werken. Behalve ontroerend is het vooral ontnuchterend. Aangekomen bij De keuken als fabriek zegt hij, geknield tussen de kinderen: “Hier had ik zin om een fabriek te maken…” En bij Landscape with Colours (1997), zes liggende spaanplaten en één staande, is zijn uitleg: “Ik wilde een héél saai strand maken…”
Hoe krijgt hij het allemaal bij elkaar verzonnen, wil een van de kinderen weten. Manders: “Ik heb eerst geleerd voor drukker. Daarna wilde ik schrijver worden, en toen bedacht ik dat ik verhalen beter kon vertellen in beelden. Toen ben ik naar de kunstacademie gegaan.”
Of zijn leven als kunstenaar bevalt? Nou en of. “Als kunstenaar kun je precies doen waar je zin in hebt. Als ik zin heb om alleen neuzen te tekenen, teken ik alleen neuzen.” Dan, op licht triomfantelijke toon: “Maar ik heb er geen zin in…”
In de zaal waar Manders onder tientallen gespreide dekens dode vogels verstopte, is het griezelen geblazen. “Wat zijn het voor vogels?” – “Duiven.” “Gaan die vogels niet stinken?” – “Ze zitten in plastic zakken.”
De vraag kwam in het gezelschap rondgeleide volwassenen niet op, maar waarom gebruikt u zo vaak theezakjes? “Waarom? Nou, eh… eh… eigenlijk daarom. Omdat ik zin had iets met theezakjes te doen. En omdat je ze zó kunt neerleggen dat ze gaan lijken op woorden.”
Landscape with Colours
Mark Manders met een groep kinderen in zijn expositie ‘The Absence of Mark Manders’. foto’s Zuiderlucht