Hoe lucratief de handel in vroeg-Italiaanse renaissancekunst is, drong pas na 1900 door tot Nederland. Het was een scrupuleuze business: kunstwerken werden probleemloos verknipt en verzaagd. In een langlopende expositie houdt het Bonnefantenmuseum in Maastricht de mores van de traditionele kunsthandel tegen het licht.
Knippen en plakken in Italiaanse meesters
De “Hollands Hollandsheid van het Rijksmuseum“ was hem aardig tegen beginnen te staan. En dus toonde directeur Adriaan Pit van het Museum voor Geschiedenis en Kunst zich in 1906 enthousiast toen het Rijksmuseum enkele zalen beschikbaar stelde om delen van de collectie Italiaanse renaissancekunst van verzamelaar Otto Lanz ten toon te stellen. Toen het Rijksmuseum in 1922 Frederik Schmidt-Degener aanstelde als nieuwe hoofddirecteur beloofde deze te breken met het traditionele verzamelen van Nederlandse kunst, “moe als we worden om steeds in het familiealbum te moeten bladeren.”
Zet dat eens af tegen het kunstklimaat van nu. In Arnhem komt een historisch museum om onze nationale geschiedenis te bewieroken. Het Nieuwe Rijksmuseum in Amsterdam zal zich bij heropening na 2012 als praalkamer van het nationale verleden profileren. En het Holland Festival is door de hoofdstedelijke Raad voor Cultuur gegispt omdat het te on-Nederlands zou zijn. Volgens de peilingen staan nationalistische partijen op een derde van de Tweede Kamer-zetels.
Ook in de tweede helft van de 19e eeuw richtte men zich hier vooral op de eigen biotoop, zo blijkt uit de woorden van de museumdirecteuren Pit en Schmidt-Degener. Waar de buitenlandse interesse in de renaissance een grote vlucht had genomen na Jacob Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien (1860), kreeg het door zijn nationalistische verzameltraditie in beslag genomen Nederland pas vijftig jaar later lucht ervan. Dat gebeurde door kunstverzamelaars van buitenlandse afkomst, zoals Otto Lanz, Edwin vom Rath en Jacob Goudstikker. Opvallend toch hoe vaak in de geschiedenis het immigranten zijn die het ingedutte Nederland komen wakker schudden.
Maar dan kan het snel gaan.
De verzamelwoede van mensen als Lanz, een uit Zwitserland afkomstige flamboyante chirurg, leidde in 1934 tot een omvangrijke tentoonstelling in het Stedelijk Museum die duidelijk maakte dat Nederland in korte tijd was uitgegroeid tot internationaal centrum van handel in vroeg-Italiaanse kunst. Even snel was het enkele jaren later alweer afgelopen, toen de belangrijkste verzamelaars in korte tijd kwamen te overlijden.
Die opmerkelijke hausse, veroorzaakt door Otto Lanz (1865-1935) en zijn geestverwanten vormt de kern van de expositie Het Nederlandse palazzo. Verzamelingen van vroeg-Italiaanse kunst in het Maastrichtse Bonnefantenmuseum. Lanz, in 1927 door Jan Toorop geportretteerd met hoekige baard en priemende ogen, was een ijdele man met spraakmakende standpunten. Als chirurg ging hij zo esthetisch te werk dat hij amper littekens (liefkozend Lanz-knoopsgaten genoemd) achterliet. Buiten de operatiekamer was hij bepaald minder fijnzinnig. De sportwoede van de moderne mens betitelde hij als ‘psychische epidemie’, vrouwelijke make up waren voor hem als oorlogsschilderingen bij wilde stammen en de moderne kunst vergeleek hij met de kunstuitingen van Bosjesmannen. Waarbij moet worden aangetekend dat het hieruit sprekende cultuurpessimisme nogal hip was in die tijd.
Bovenal geeft Lanz’ levensverhaal een onthutsende inkijk in de kunsthandel van die tijd. “Tot vervelens toe”, aldus een tijdgenoot, kon Lanz erover opscheppen hoe hij de Lex Pacca, de wet waarin Italië de uitvoer van kunstwerken had verboden, omzeilde. Kunstvoorwerpen liet hij vervoeren in sinaasappelkratten of in kisten met de waarschuwing Vorsicht, Schlangen. In het bijzijn van een verbouwereerde kunsthandelaar zette hij een keer een nijptang in een spuuglelijk schilderij waarna er Tintoretto’s Muze met luit achter schuil bleek te gaan. Het zou Lanz’ favoriete doek worden. Als hij van vertrek veranderde, zeulden zijn zonen het achter hem aan in zijn villa die was ingericht in als een Italiaanse Palazzo. Villa Lanz (waar nu Joop van den Ende Productions zetelt) was een tijdmachine.
Muze met luit is een van de blikvangers in Maastricht, net als werken van Boticelli, Fra Angelico, Donatello, Bellini en Della Robbia. Veel van de getoonde werken hebben een geruchtmakende historie van knippen en plakken achter de rug, vertelt conservator Lars Hendrikman van het Bonnefanten. “Het paneel De heilige Catharina van Siena werd losgezaagd uit een altaarstuk en voor de handel voorzien van een vergulde lijst. De hoofden van Christus en Johannes de Doper werden losgesneden uit een groter werk om als portret te worden verkocht. Een tijdlang waren ze voorbestemd voor het Führermuseum in Linz. Gelukkig zijn ze in het Rijksmuseum teruggekeerd.”
Altaarstukken, schilderijen, terra cotta’s en meubels werden verknipt of verzaagd, de grenzen tussen restauratie, reconstructie en vervalsing werden schaamteloos opgerekt. Ook voor kenners als Lanz was het moeilijk om de authenticiteit van een werk vast te stellen. Toen hij bij zijn zilveren jubileum als chirurg erop stond zijn cadeau zelf te mogen uitkiezen, nam hij een 15e eeuws terracotta van Rosselino. Na zijn dood bleek het een vervalsing.
‘Het Nederlandse palazzo. Verzamelingen van vroeg-Italiaanse kunst ’ met gelijknamige catalogus van Fee van ’t Veen. Tot voorjaar 2013 in het Bonnefantenmuseum Maastricht. www.bonnefanten.nl