De Vlaamse en de Nederlandse muziekeducatie kregen dezelfde stormen over zich heen: een economische crisis, een groeiend populisme dat cultuur graag bestempelt als linkse hobby en bezuinigingsdrift bij overheden. Hoe hangt de vlag erbij? DOOR PAUL VAN DER STEEN
Het muziekonderwijs in Vlaanderen overleefde de crises, de bezuinigingen en het populisme. Dat in Nederland raakte flink en in sommige opzichten misschien wel onherstelbaar beschadigd. De gemeentelijke muziekschool oude stijl was bij menige snoeioperatie een geliefd doelwit.
Het was dit keer wel een erg harde dreun, vindt ook Marc Rutten, teamleider muziekeducatie aan het Conservatorium Maastricht en voorzitter van het landelijk Opleidersoverleg Docent Muziek, maar nieuw zijn ingrepen allerminst. “Wie in Nederland gaat werken in zorg, onderwijs of cultuur weet dat politiek pingpongen, trends en hypes het helaas meestal winnen van gezond verstand en lange-termijnperspectief. Heel hard demonstreren kan dan weleens contraproductief werken. Dan bevestig je het beeld van linkse hobbyist waarschijnlijk alleen maar. Beter is zorgen dat je aan tafels die ertoe doen blijft meepraten. Ondertussen is het zaak om er ondanks alles het beste van te maken. Dan helpt het als een regio voor wat betreft haar culturele identiteit sterk leunt op muziek. Kijk naar het grote aantal hafabra-muziekgezelschappen in Limburg en hun opleidingen. Of naar de sterk ontwikkelde popscène in en rond Limburg. Via tal van initiatieven wordt kennis van die kanten ook ingeschakeld, bijvoorbeeld door tijdelijke en structurele inbreng in het onderwijs.”
Mijn eigen kinderen kwamen ongeveer tien jaar geleden min of meer toevallig in het Vlaamse muziekonderwijs terecht. Mijn zoon was een jaar of vijf, toen we hem meenamen naar een open dag van een Nederlandse muziekschool. Elk lokaal herbergde weer andere instrumenten en docenten. Vooral zelf mogen spelen op een harp maakte diepe indruk. Het werd een mooie middag. Aan echt op muziekles gaan trok de kleuter na zijn ronde door het gebouw niet erg.
Een jaar of twee later kwam hij wel enthousiast thuis van de basisschool. Wonend op de grens hadden we onze kinderen naar de dichtstbijzijnde onderwijsinstelling gestuurd, een Belgische. Daar was een leraar van de gemeentelijke muziekacademie bekeringswerk komen doen. Naar die man wil hij wel elke week.
Tijdens het eerste jaar van de lekker speelse muzikale initiatie kon mijn zoon opnieuw aan alle mogelijke instrumenten ruiken. Dit keer bleef hij haken aan de viool. Zijn zus doorliep een paar jaar later zo’n zelfde traject en koos voor de piano. Wat volgde was een gedegen opleiding (lagere, middelbare en hogere graad) met wekelijks tot drieënhalf uur les in instrument, samenspel, notenleer en muziekgeschiedenis.
Ondertussen bleken ook de prijzen ongekend vriendelijk. Dit jaar kost een kind onder de achttien 83 euro per jaar en elk volgend gezinslid 42 euro. In Nederland kan dit met weggesnoeide muziekscholen en docenten die helemaal of bijna helemaal op eigen kracht hun kost moeten verdienen oplopen tot het tienvoudige of meer. En dan gaat het nog niet eens over drieënhalf uur les per week.
“Het buitenschoolse muziekonderwijs wordt in Vlaanderen gezien als volwaardig onderdeel van het onderwijssysteem”, zegt Thomas de Baets, coördinator muziekpedagogie aan de LUCA School of Arts in Leuven en bestuurslid van de European Assocation for Music in Schools. “Het geld komt ook van het ministerie van Onderwijs en niet van het ministerie van Cultuur. De leerkrachten zijn ook gewoon ambtenaren met een bijbehorende rechtspositie. Dat maakt de sector minder gevoelig voor grillen.”
Die positie is haast zo vanzelfsprekend dat De Baets eigenlijk nooit goed heeft nagedacht over het waarom van die sterke verankering. “Misschien is het wel een vorm van social engineering”, denkt Rutten hardop. “Wellicht zetten de Vlamingen wel zo fors in op cultuur met het idee dat er tot in de kleinste gemeenschappen iets te doen moet zijn voor de mensen. Het heeft ook te maken met een andere instelling. Nederland is erg Angelsaksisch gericht. Alles wordt algauw in economisch nut en rendement uitgedrukt. De bezuinigingen werden ermee beargumenteerd. Het aanleren van 21st century skills wordt ermee gemotiveerd. België en Duitsland hangen meer het Rijnlandse model aan. Ambachtelijkheid en kunst staan er nog wat meer op een voetstuk. Duitsland kan bovendien bogen op een grootse muziekgeschiedenis en koestert die. Bach én Beethoven voelt toch anders dan Sweelinck.”
Tegenover de rigoureus bezuinigende staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD, Cultuur) en fors snijdende gemeenten stond de afgelopen tien jaar ook een andere tendens, meent Rutten. “Onder invloed van mensen als wetenschapsjournalist Mark Mieras en de Britse neuroloog Oliver Sacks raakte een brede groep mensen doordrongen van het belang van muziek en muziekeducatie voor onze ontwikkeling en voor de hersenen. Bovendien werd duidelijk hoeveel van de vaardigheden die als onmisbaar worden gezien voor de toekomst, de zogenaamde 21st century skills je kinderen kunt aanleren via muziek: oplossend vermogen, creatief denken, taligheid, samenwerken, omgaan met technologie en nog veel meer.”
Met koningin Máxima als hartstochtelijk pleitbezorger kwam het project Méér Muziek In De Klas van de grond met als ambitie om alle basisschoolkinderen in Nederland uiterlijk in 2020 structureel binnenschools muziekonderwijs te laten krijgen. Het Rijk legde er 25 miljoen euro voor op tafel, de Joop van de Ende Foundation hetzelfde bedrag.
Iets is altijd beter dan niets, stelt Rutten. Toch zou het idealiter én én moeten zijn: én muziek in de klas én muziek na schooltijd. Rutten vreest echter dat de tijd van de prijstechnisch voor iedereen makkelijk toegankelijke muziekschool in Nederland nooit meer terugkomt.
In Vlaanderen verandert ondertussen ook iets. De Baets: “Kinderen werden hier opgeleid in een sterk klassiek idioom. De generieke eindtermen waren daarbij erg streng. Dat wordt nu vrijer gelaten. Muziekscholen krijgen meer autonomie: om meer te variëren in genres, om keuzevakken aan te bieden.”
Volgens Rutten zijn de gevolgen van de kaalslag in Nederland van de afgelopen jaren ondertussen helaas merkbaar. “De solfège is bij de Belgen die hier toelating doen in orde. Die zet je iets voor en dan spelen ze dat gewoon. Steeds meer Nederlanders hebben moeite met het toonsoort onafhankelijk reproduceren. Belgische studenten zijn als gevolg van hun hele schoolsysteem wel wat docieler en meer rigide.”
De Baets gelooft niet zo in brave, strikte studenten uit zijn land. “Natuurlijk bestaan er verschillen. Tegen een groep Belgische jongeren kan ik nog een uur, misschien wel twee spreken. Nederlandse leeftijdgenoten schieten meteen in de vraagmodus. Maar de verschillen worden soms wel erg gepolemiseerd voorgesteld.”
Ook de Vlaming signaleert in eigen land een teruggang. “Bij studenten die toelating voor het conservatorium doen ligt het niveau gemiddeld lager dan een aantal jaren geleden. Ze kunnen bijvoorbeeld minder goed een partituur screenen.”
Rutten wijt het deels aan de komst van het internet. “Voorheen lag de nadruk bij de jeugd veel meer op het auditieve. Het vergde voorstellingsvermogen om een muziekstuk om te zetten in iets dat je kon horen. De You-Tube-generatie is veel visueler ingesteld. Die leerde door te kijken en veel minder door te luisteren. Ze kopiëren de motoriek van de musici die ze bewonderen en gaan van daaruit verder.”
De Baets denkt dat het aan andere ontwikkelingen ligt: “Zowel in Vlaanderen als in Nederland is de omslag gemaakt van onderwijs waarbij de docent wist wat goed was voor de leerling naar onderwijs dat zich meer concentreert op de leervraag van de leerlingen. Of dat over de hele lijn zorgt voor een teruggang kun je betwisten. Ik denk dat de huidige generatie leerlingen wat betreft creativiteit en ondernemendheid verder is dan de vorige.”