Door het gesticht had Oud-Rekem lange tijd een slechte naam. Toen het dicht ging, raakte het dorp in een isolement. Dat veranderde eind vorige eeuw. Het dorp werd opgeknapt en er kwamen plannen voor renovatie van het domein. “De leegstand heeft mensen op ideeën gebracht.”

Een nietige stip op een vergeelde kaart, meer was het kasteel van Reckheim en het aanpalende dorp tweehonderd jaar geleden niet. Tegelijkertijd was het een speelbal in handen van politieke grootmachten in de turbulente jaren van het Franse keizerrijk. “Nopens het uitroeyen van het bedelen” bepaalde Napoleon in 1808 dat het kasteel voortaan dienst zou doen als opvangplaats voor bedelaars, daklozen en geesteszieken.

In die jaren vond men sneller een invulling voor leegstaande kastelen dan nu.

Het fiere, in de uiterwaarden van de Maas gelegen 16e eeuwse kasteel d’Aspremont-Linden werd in 1809 een bedelaarskolonie, later een gesticht voor zwakzinnigen. In 1826 zaten er 236 mensen, van wie er 54 in staat waren om op het land te werken. De overigen waren “blind, zinneloos, lam, mismaakt, doof, uitgeput, hadden tering, vallende ziekte of braakten bloed”, aldus een rapportage uit dat jaar.

Gaandeweg verloor het kasteel veel van zijn allure, net als Oud-Rekem zelf, lange tijd de hoofdstad van het graafschap Rekem. Tot in de verre omtrek werd het stadje geassocieerd met de inrichting. Kinderen die niet gehoorzaamden werden door hun ouders gedreigd met opsluiting in het gesticht. Het dorp werd gemeden, mensen van buiten wilden er vanwege het ‘dépôt de mendicité’ niet wonen. Geesten van gestorven patiënten zouden er actief zijn, ’s nachts hoorde je het gegil van gepijnigde bewoners en op de bodem van de grachten lagen de geraamtes van binnen de muren van het domein verdwenen kinderen.

De oorspronkelijke kolonie was in 1890 veranderd in een heropvoedingsgesticht voor jongens, in 1904 kwam er een ‘maison de refuge’, een toevluchtsoord voor landlopers, criminelen, sukkelaars en zotten. Buiten en buiten de kasteelmuren ontstond een domein waar gestaag werd gebouwd aan paviljoens, werkplaatsen en andere voorzieningen, vooruitlopend op de definitieve omvorming tot Rijkspsychiatrisch Centrum voor mannen (1920-1988).

Pieter-Jan Maesen werkt er van 1891 tot 1921 als zwaar geüniformeerde bewaker eerste klasse, het gesticht was op militaire leest geschoeid. Er heerst tucht en orde. Wie zich daaraan onttrok, liep het risico te worden afgetuigd, geketend en opgesloten, zegt zijn kleinzoon Mathieu Maesen (69). Als amateurhistoricus kent hij de geschiedenis van kasteel en dorp tot achter de komma, als mede-oprichter van de Museumvrienden Oud-Rekem hielp hij vanaf de jaren zeventig aan de rehabilitatie van het dorp. Dat het op het terrein van het gesticht niet pluis was, werd hem door zijn vader met de paplepel ingegeven. “Wanneer ik voor een boodschap naar de schrijnwerkerij van het domein werd gestuurd, gebeurde dat steeds onder begeleiding van een bewaker. Ik zag goed hoe er door de patiënten naar me werd gekeken. Vergeet niet, er zat een bont gezelschap van zotten, criminelen en gespuis, maar ook homoseksuelen en pedofielen. Ik was blij als ik weer buiten stond.”

Er zitten ook goed geklede heren in het gesticht die een aparte behandeling kregen. Maesen: “Frauderende advocaten en notarissen lieten zich tijdelijk ontoerekeningsvatbaar verklaren om aan hun straf te ontkomen. Als hun periode voorbij was, vertrokken ze en konden ze hun oude activiteiten weer oppakken.”

De inrichting is dan al een soort micro-economie met een eigen kleer- en schoenmakerij, een smidse, een slachterij, een bouwploeg, een schrijnwerkerij en een rij werkplaatsen. In totaal verdienen zo’n 150 mensen van buiten het domein er hun boterham.

Tijdens een incognito bezoek in 1960 constateert koning Boudewijn, de koninklijke familie heeft op een boogscheut van Rekem een landgoed, dat de ruim 800 patiënten onder vaak erbarmelijke omstandigheden leven. De koning maant de politiek in Brussel dat het zo niet langer kan. Maesen: “De inrichting voldeed niet meer aan de moderne behoeften. Eetruimten, wasplaatsen en slaapzalen waren in de oude gebouwen moeilijk hygiënisch te houden.”

Wie naar een luchtfoto van Oud-Rekem kijkt, ziet dat het domein met de uitbreidingen van 1904 het dorp in een bijna wurgende omarming neemt – wat door veel inwoners ook zo werd gevoeld. Vanaf de jaren vijftig begint het dorp langzaam leeg te lopen. De vader van Mathieu Maesen verhuist in 1956 met zijn schrijnwerkerij naar elders. Hij is niet de enige Oud-Rekemnaar die verhuist. Ook kerk, gemeentehuis en scholen vertrekken uit de kern.

Alleen het gesticht, dat bleef. “Het was een pijnlijke periode voor Oud-Rekem”, zegt Mathieu Maesen. “Het dorp raakte in een isolement, economisch was er geen toekomst mee. Wie wilde er nog wonen? Maar achteraf gezien was het een zegen.” In de jaren zeventig komen, schoorvoetend nog, de eerste Nederlanders, aangetrokken door goedkope woningen en fiscale voordelen. En vanuit oud-inwoners ontstaan de eerste initiatieven voor het opknappen van het dorp.

Wanneer in 1988 de laatste bewoners van de Rijksinrichting verhuizen naar de nieuwbouw op de Rekemerheide, komen de gebouwen leeg te staan. Niemand die had nagedacht over een nieuwe bestemming, zegt Maesen: “Toch hebben we met die lege woningen en gebouwen mensen op ideeën gebracht.”

Een van hen is Leon Hermans, gepensioneerde entrepreneur van Nederlandse origine. De in de rubberindustrie rijk geworden Hermans heeft na zijn pensionering zijn bedrijven verkocht, en krijgt het leegstaande kasteel in Oud-Rekem in het vizier. Opgegroeid in Lanaken herinnert hij zich hoe hij vroeger als kind van zijn vader ver weg werd gehouden van het kasteel – inderdaad, vanwege het gesticht. Wanneer hij hoort dat de eigenaar van het kasteel, een makelaar, op het domein villa’s wil bouwen voor rijke Nederlanders zonder het kasteel op te knappen, grijpt hij in. Begin 1993 koopt hij het kasteel en de aanpalende directiewoning, in juni neemt hij de rest van het domein over. In totaal betaalt hij zo’n 800 miljoen Belgische francs, bijna twee miljoen euro.

Hermans heeft grootse plannen. Wanneer hij op een keer op pantoffels door een expositie in het voormalige gemeentehuis sloft, loopt hij Mathieu Maesen tegen het lijf. Dit is mijn man, moet hij hebben gedacht over de amateurhistoricus die alle hoeken en gaten van het domein kent. “Ge moet mij helpen”, zegt hij. Maesen, een oud-onderwijzer, heeft wel oren naar het voorstel: “Daar, in dat kasteel, in dat dorp, met die historie, lag mijn leven.” Van 1994 tot 2006 zal hij voor Hermans werkzaam blijven als een soort secretaris – en als manusje van alles. “Meneer Hermans was geen gemakkelijke man’, zegt Maesen. “Maar hij wist wel wat hij wilde. Ik heb in die jaren heel wat toeren met hem meegemaakt, maar ook veel van hem geleerd.”

Eind 1993, een half jaar na de aankoop, benadert Leon Hermans de Nederlandse architect Jo Coenen die net naam begon te maken als ‘stedendokter’, onder andere in Den Haag (Vaillantlaan) en Maastricht (Céramique, toen nog in de aanloopfase). Coenen hapt toe, vestigt zich met zijn kantoor in de directiewoning en laat regelmatig studenten overkomen uit Karlsruhe, waar hij hoogleraar is. Er zijn weken dat er zo’n tachtig studenten op de tweede verdieping van het poortgebouw slapen. Alles kon in die periode, zegt Coenen: “Het was een immense opdracht waar we mee bezig waren. En Hermans fungeerde als een echte mecenas.”

Coenen gaat voortvarend van start. Hij past het Plan van Aanleg uit 1958 aan, zodat op het domein wonen én werken is toegestaan, liefst met een culturele achtergrond. Maesen: “Het plan zat magnifiek in elkaar, elk gebouw had een specifieke opdracht.”

Terwijl op de tekentafel een nieuwe toekomst voor het domein ontstaat, ontwikkelt zich op het terrein alvast de nodige bedrijvigheid. Er vestigen zich bedrijven als Fermex (kunststof), Salto (drukkerij) en De Linde (schrijnwerkerij), in het poortgebouw komt een café-restaurant. Al gauw werken er zo’n zestig mensen.

De ambities liggen hoog. Hermans haalt via Coenen een internationaal gezelschap van architecten naar het domein, zoals Snozzi, Venezia, Beel en Kieckens. En wanneer Coenen in 1995 de BNA Kubus, een Nederlandse architectuurprijs, wint, is de feestelijke uitreiking in het poortgebouw van het kasteel. Coenen: “Hermans was een gulle man. Een fijne kerel, een mooie man ook om de strijd mee aan te gaan, intellectueel gezien.”

Toch gaat het mis. De eerste bouwplannen worden uitgewerkt en aanbesteed, maar het startsein blijft uit. Alsof Hermans niet durft. Zijn de plannen van Coenen hem te ambitieus? In 1996 houdt de architect het voor gezien. Hermans slaat zelf aan het ontwikkelen en gaat daarbij meer uit van de bestaande bebouwing . “Vele uren zaten we samen over de plannen gebogen”, zegt Maesen, “het was een zalige tijd.” Er komt een nieuw Plan van Aanleg, met nochtans veel elementen uit het plan-Coenen. Uiteindelijk ligt er pas in 2004 leen door de overheid goedgekeurd masterplan. Daarin is, tegenover het poortgebouw van het kasteel, ook een zorgcentrum opgenomen.

Maar in de tussentijd is er veel gebeurd.

De financiële zorgen lijken Hermans boven het hoofd te groeien. Jo Coenen: “Er gingen kapitalen op aan vergunningen en procedures. In België gaat dat anders dan in Nederland, mogelijk heeft hij dat onderschat.” Zijn reserves worden kleiner, de omvang van het project groeit nog steeds. Aan de westkant van het domein verwerft Hermans kerk en klooster van de minderbroeders. Maar de vaart is er dan al uit. In 2003 wordt Fermex verkocht, en verdwijnen ook de drukkerij en de schrijnwerkerij. Het is stil op het domein, even stil als vóór 1993. “We waren weer terug met zijn tweeën”, zegt Mathieu Maesen, die merkt dat de fut er bij Hermans langzaam uitgaat. “Met zijn tweeën zaten we dan in een hoek van het café in het poortgebouw. De tijd van de grote plannen is voorbij, meneer Hermans sprak steeds meer over koetjes en kalfjes. De leeftijd ging hem parten spelen.”

Dan verschijnt Ernst Stefels op het toneel, aanvankelijk alleen geïnteresseerd in het te bouwen zorgcentrum. Begin 2004 neemt hij het stokje over. Leon Hermans trekt zich terug uit de directiewoning en verhuist naar een huisje op een vakantiepark in Susteren. Het vertrek valt hem zwaar, zegt Maesen, hij krijgt steeds meer het gevoel dat hij zijn werk niet af heeft kunnen maken. “Het is jammer dat het zo is gegaan. Leon Hermans was de grote katalysator en de redder van het domein Oud-Rekem. Hij heeft een enorme impact op de omgeving gehad en het domein een nieuwe toekomst gegeven.”

Leon Hermans kon vanwege zijn slechte gezondheid niet worden geïnterviewd.