De muil van de krokodil klapte dicht. Binnenin zat een houten balkje om zijn kaken open te sperren, maar dat viel niet te vertrouwen. Zo kwam het dat ik mijn helm ophield om in de boekenkast te kijken. Met de klep op de kop had ik twee armen vrij om te graaien. Het was geen gezicht: de vrouw met de fietshelm in de muil van de krokodil. Hebzucht is het, die kwetsbaar maakt.   

‘Lees je graag?’ Ik draaide mijn hoofd onder de klep, kon geen kant uit, zag een man met een lange jas en een hoedje. ‘Wat lees je graag’, vroeg hij verder. 

‘Non-fictie’, zei ik. 

Het antwoord was verkeerd. Hij wilde niet weten wat ik las, hij wilde vertellen dat hij schreef. ‘Thrillers’, zei hij. 

‘Oh, dan ken je vast Johanna Spaey’, zei ik. ‘Ze woont in de buurt.’ Ik hield haar eerste boek vast: Dood van een soldaat, bekroonde misdaadroman uit 2005, vol venijnige zinnen, zomaar gratis in de boekentil. 

Het kon de man niks schelen. Hij las geen boeken. Geen tijd voor. Geen tijd meer voor. Hij schreef boeken. ‘Ik zal vanavond een exemplaar voor jou in de kast zetten’, zei hij. ‘Kom morgen maar eens kijken.’ Het tafereel zou het begin kunnen zijn van een literaire romance. Een man laat geheime boodschappen achter voor een vrouw, in een boekenkast langs de straat. Je hoefde alleen nog wat drama bij te verzinnen, een verzetsmotief, een gewelddadig huwelijk en hoe eraan te ontsnappen, een jongeman wiens broertje was verdronken. Ik zou de man met het hoedje interessanter schrijven en hij zou mij een grotere boezem toebedelen.

Het lettertype deugde niet. De bladspiegel hing scheef. Het verhaal bleef steken in ergernis en fantasie

Maar een creatieveling van de gemeentedienst had het boekenkastje groen geschilderd, met tanden van een krokodil op de zijkant. Ikzelf stond met een fietshelm onder de houten klep. En wij, de twee protagonisten, wilden niet naar elkaar luisteren. In zulke omstandigheden neemt een degelijke roman geen aanvang. 

Niettemin, de dag erna stopte ik opnieuw bij de krokodil om hem in de muil te kijken. Het beloofde boek stond er. Ik nam het mee. Drie fietsvrienden vonden het lijk van een mooie vrouw. Het lettertype deugde niet. De bladspiegel hing scheef. Het verhaal bleef steken in ergernis en fantasie, met name die van de schrijver zelf.

Ergernis en fantasie zijn goede brandstof om te schrijven, maar de schrijver mag niet alles voor zichzelf opstoken. Het karretje met de lezer moet ook nog rijden. Ik las en hoorde drie gepensioneerde mannen ruziemaken op de fiets. Terwijl de verteller genoot van de totale hulpeloosheid van een mooie vrouw in het struikgewas. Ze was dood. Het scheelde een hoop moeilijke zinnen. Waar zou hij die halen zonder te lezen en zonder te luisteren. Zuchten moest ik. Dezelfde middag heb ik het boek terug aan de krokodil gevoerd. Zijn klep sloeg hard dicht. Een vrouw fietste levend weg.