Kunst om te lachen

Of er wel eens iets te lachen valt in het museum, wilde laatst iemand weten. Tja, dat is een serieuze vraag. I’m always in for a good laugh, haha! – maar in het museum is die moeilijk te vinden.
Natuurlijk, er worden wel eens grapjes gemaakt in de beeldende kunst, maar je moet er meestal behoorlijk veel omheen weten om ze te kunnen begrijpen. De droogkomische foto’s en assemblages van John Baldessari (Bonnefantenmuseum, Maastricht, 2008) of de baldadige video’s van Christian Jankowski (Hedge House, Wijlre, 2007) veronderstellen bij de toeschouwer aardig wat kennis van de kunstgeschiedenis. De tekeningen van Paul Klee (tentoonstellingen in Keulen en Brühl, 2007) zijn onweerstaanbaar, maar dat heeft alles te maken met de ironische titels, die hij er dan ook meestal netjes op een lijntje onder schreef. Sowieso zijn er opmerkelijk vaak woorden nodig als beeldend kunstenaars grappen gaan maken.
Nee, voor ongecompliceerde pret is weinig plaats in het museum. De Toon Hermans van de beeldende kunst moet nog geboren worden. Maar Toon Hermans schilderde toch ook, zult u zeggen. Klopt, maar dat was niet grappig.
Deze zomer was er in Museum Ludwig in Keulen grafiek van Sigmar Polke. Geen foto of afbeelding is veilig voor deze man. Alles wat het hem onder de vingers komt vervormt, bewerkt en combineert hij. Schaterende bezoekers ben ik niet tegengekomen, maar sommigen – ik heb er speciaal op gelet – begonnen al voordat ze de titels hadden gezien te gniffelen. Zelf heb ik ook gelachen.