Wat blijft er over van de kunst als je haar ontdoet van de mythe? Wat gebeurt er als we de met briljante persoonlijkheden volgestouwde kunstgeschiedenis ter zijde schuiven, en kopieën even interessant vinden als originelen? Misschien, hoopt WIDO SMEETS, kan er dan wél gelachen worden om een per ongeluk met witte latex overgesausd schilderij.
Ophef in het Frans Hals Museum in Haarlem deze zomer. Vlak voor de opening van een nieuwe expositie was een medewerker, op zoek naar oneffenheden in de muur, met een emmertje latex door de zalen gelopen en had daarbij Portrait of the Nail Behind the Canvas meegesausd, een schilderijtje van 10 bij 10 centimeter van een zwarte spijker op een witte achtergrond. Hij had er geen verklaring voor, zei hij achteraf, hij moest een blinde vlek hebben gehad.
De kunstenaar zelf, Bas van Wieringen, meldde de ‘vernieling’ tijdens de opening; in het museum was het niemand opgevallen. En ondanks de titel van de tentoonstelling: Humor – 101 jaar lachen om kunst, kon niemand erom lachen.
In de nog te schrijven kunstgeschiedenis van de 21e eeuw zal het latex-incident niet verder komen dan een voetnoot. Had het vijftig jaar eerder plaatsgehad, dan zou het voorval, met alarmerende krantenartikelen én het overgesausde werkje, goed hebben gepast in The Making of Modern Art, de tentoonstelling in het Van Abbemuseum in Eindhoven waar voortdurend wordt afgeweken van de klassieke, objectieve benadering van de kunstgeschiedenis – en dus ook van de main stream opvattingen over het exposeren van kunst.
Het begint al bij de verantwoording. De expositie is een samenwerking tussen Van Abbe en The American Museum of Modern Art. Nooit van gehoord? Kan kloppen, het is geen ‘gewoon’ museum, maar een re-enactment van een museum, een pastiche, vol kopieën en reproducties van 20e eeuwse iconen van de schilderkunst. Gevestigd in een appartement in voormalig Oost-Berlijn, op de vroegere Stalinallee.
Dan Walter Benjamin (1892-1940), die vermeld staat als speciale adviseur van de expositie. Een reïncarnatie? De Duitse theoreticus problematiseerde in de jaren dertig de authenticiteit van kunstwerken in een tijd waarin alles reproduceerbaar was geworden. In 1986, bijna een halve eeuw nadat hij op de vlucht voor de nazi’s zelfmoord pleegde, verscheen hij – aldus The Making of Modern Art – weer in het openbaar bij een lezing in Ljubljana. In 2011 hield de illustere dode in Guangzhou, een lezing over The Unmaking of Art.

Van Piet Mondriaans Composition en blanc en noir II
(1930) hangen origineel en kopieën in de expositie.
foto Peter Cox
Zo schudt het Van Abbe de bezoeker alvast goed door elkaar heen. En dat blijft zo. Van een schilderij van Mondriaan hangen even verderop kopieën, Le Grand Baigneur van Cézanne moet het doen met alleen de kopie, er hangen tientallen zwartwitreproducties van andere schilderklassiekers. Echt en onecht, oorspronkelijk en kopie, waarheid en mythe gaan in Eindhoven hand in hand – net als elders in de post-truth society waarin we zijn aanbeland, ben je geneigd te zeggen.
De expositie begint als een sprookje (“Ooit, lang geleden, werd de kunst uitgevonden, in een regio die bekend stond als het Westen”), maar neemt al snel de gedaante aan van een ‘making of’. Sinds de renaissance, laten we zeggen vanaf 1400, zijn we bekend met het verschijnsel ‘kunst’. Zo begon paus Julius II, tussen het voeren van oorlogen door, met het tentoonstellen van klassieke Griekse beelden in zijn tuin.
Ook religieuze afbeeldingen en voorwerpen werden bewierookt vanwege hun artistieke kwaliteit. Zo zou het verder gaan, gedecoreerde plafonds, beelden op graftomben, schilderingen voor adel, kerk en patriciaat werden, net als hun geniale makers, bewierookt en bijgezet in de virtuele tempel van de beeldende kunst, tot en met de roergangers van het abstract expressionisme, zoals Pollock, Newman, Rothko en De Kooning.
Hield het daarmee op? Luidde de avant-garde het einde van de Westerse kunstgeschiedenis in?
Volgens The Making of Modern Art is kunst een bizarre, mysterieuze, verbazingwekkende maar bovenal menselijke (uit)vinding. Op tal van cruciale momenten had het totaal anders kunnen lopen. Beter gezegd: de geschiedschrijvers hadden net zo goed andere keuzes kunnen maken. De kunstgeschiedenis is zomaar een verhaal, een historische mythologie met een begin en een eind. Laten we de mythe voor wat ze is, dan zien we geen kunstwerken meer, maar voorwerpen en materialen: een afgekapte klomp natuursteen, een gladgeschuurd stuk boom, een opgespannen en beschilderd doek. Marmer, hout, linnen, verf. Je moet over verbeeldingskracht én kennis van de geschiedenis beschikken om daardoor geraakt te kunnen worden, en de mythologie ervan te kunnen omhelzen.
Verwondering is het trefwoord, de verwondering zoals Montesquieu die in 1721 beschreef in zijn Perzische Brieven – door de tentoonstellingsmakers aangevoerd als inspiratiebron. In dat boek berichten twee jonge Perzen over hun verblijf in Parijs. Lees: de Westerse samenleving. De twee tuimelen van de ene verbazing in de andere, die ze minutieus beschrijven in brieven aan het thuisfront. Het is ook een boek waarin de wereld vanuit meerdere gezichtspunten wordt bekeken en beoordeeld. Dat was nog niet eerder gebeurd.
Montesquieu’s combinatie van verwondering, afstandelijkheid en milde spot spreekt in The Making of Modern Art uit een achttal als stijlkamers ingerichte ruimtes waarin authentieke kunstwerken in de minderheid zijn. De toon mag wisselend serieus, frivool en ironisch zijn, het Van Abbe neemt zijn taak serieus. De vragen die hier aan de kunstgeschiedenis worden gesteld, en dus aan de bezoekers, stelt het museum ook aan zichzelf.

Het schema van Alfred J. Barr maakte een einde aan het denken over kunst volgens nationale lijnen. foto Zuiderlucht
Zonder context geen kunst. Het Van Abbe laat zien dat het museum vanaf het begin van de 20e eeuw een steeds prominentere rol gaat spelen in de kunstbeleving, vaak met een directeur die voor de troepen uitloopt. Zoals Alexander Dorner, die in de jaren twintig het Provinzial-Museum in Hannover overhoop haalde en opdeelde in ‘sfeerzalen’ – een concept dat in The Making of Modern Art wordt gekopieerd. Het was Dorner die indertijd met Lázló Moholy-Nagy voor het eerst een museumzaal wilde wijden aan fotografie en design. De nazi’s staken er een stokje voor. In 1937 moest Dorner terugtreden. Het was het jaar dat de Duitse musea werden gezuiverd van Entartete Kunst, zoals de nazi’s de avant-garde betitelden.
Een andere nieuwlichter was Alfred H. Barr. Toen hij aan Gertrude Stein, schrijfster en cultfiguur in de Parijse scene, vertelde dat hij een museum voor moderne kunst (het latere MoMA) wilde oprichten, zei deze: “Hoe kan iets tegelijkertijd modern en een museum zijn?” In 1936 maakte Barr met de tentoonstelling Cubism and Abstract Art duidelijk dat kunst niet langer geduid moest worden vanuit nationaal perspectief, maar volgens internationale stromingen. Hij leverde er een – deels nog steeds gangbaar – schema vol –ismes bij.
In het jaar dat Barr het denken over kunst veranderde, stichtte de Brabantse sigarenfabrikant Henri van Abbe in Eindhoven een naar hem genoemd museum. Voor zijn bedrijven kocht Van Abbe tabak uit Sumatra, het eiland waar een dodendansmasker vandaan komt dat in The Making of Modern Art wordt ‘ontkunst’ tot voorwerp. Waarmee het weer, net als vroeger, een religieus object is.
Mythische creaties, ontsproten aan het brein van geniale kunstenaars – is dat beeld van de kunsten niet achterhaald? Kunnen we kunstwerken niet beter beschouwen als voorwerpen die het resultaat zijn van een bepaalde geestesgesteldheid? Die we voortaan tonen in antropologische musea waarin dat dodenmasker net zo goed in past als Lenin and Coca-Cola (1980) van Alexander Kosolapov, een doek met twee iconische beelden die de wereld veroverden. Ideologisch contrasterende beelden: het gezicht van het communisme versus het symbool van economische imperialisme en consumentisme.
Met deze expositie plaatst Van Abbe-directeur Charles Esche zich in de lijn van zijn vernieuwingsgezinde voorgangers Edy de Wilde, Jean Leering en Rudi Fuchs. Toen De Wilde in 1954 een Picasso aankocht, viel half Brabant over hem heen. “Geen Picasso! Koop werk van eigen kunstenaars!” kopte een regionale krant; kunststudenten ondertekenden een manifest tegen de aankoop van De Wilde. Niets nieuws onder de zon, lijkt Esche, die net als zijn voorgangers regelmatig onder gemeentelijk vuur ligt, te willen zeggen.
Zo buitelen in The Making of Modern Art tal van perspectieven over elkaar heen en valt er, zoals meestal in het Van Abbe, veel te verhapstukken. Soms te veel, zoals in de parallel-expositie The Way Beyond Art die via de thema’s land, thuis en werk nieuwe perspectieven op de wereld van nu wil bieden. Hier ontbreekt de context, enkele onhandelbare klappers met teksten daargelaten. Alsof het museum wil zeggen: hier is kijken belangrijker dan kennis. De getoonde kunst is zó recent, daar moet eerst de geschiedenis overheen voor we die op waarde kunnen schatten.
Of dat erg is? Nee. Beide exposities staan tot 2021. Tijd en aanleiding genoeg om met enige regelmaat terug te keren en deze onderhoudende overdaad in alle rust te blijven ondergaan. Het overgesausde schilderijtje van Van Wieringen zou er trouwens niet misstaan.
The Making of Modern Art. Een verhaal over moderne kunst. Van 29/4 t/m 3/1 2021 in het Van Abbemuseum in Eindhoven. vanabbemuseum.nl