Tot 1950 was Luik een van de welvarendste industriesteden van West-Europa. Die hoogtij weerspiegelt zich in de stedelijke kunstcollectie, waarmee museum La Boverie nu de geschiedenis van de stad in beeld brengt. WIDO SMEETS ging kijken. “Geen spoor meer te zien van de heroïsche arbeiders van toen.”
De eerste blik, met twee meer dan levensgrote schilderijen van Jean Ingres en Emile Claus, voelt als een paukenslag. Ingres, 23 jaar jong, schilderde Napoleon Bonaparte in 1803, niet lang voor deze keizer zou worden. Naast het statieportret hangt, even groot, De oude tuinman van Emile Claus uit 1886, bijna een eeuw en een handvol kunststromingen later.
De pose van Napoleon, zwaard aan zijn zij, is die van een staatsman. Zijn blik is voornaam en bezonnen. Zijn linkerhand steekt in zijn vest – zo kennen we hem weer. Zijn rechterhand wijst naar een akte die naast hem op tafel ligt, het raam achter zijn rug biedt een doorkijk op de Sint-Lambertuskathedraal. Deze door de Oostenrijkers in 1794 verwoeste kathedraal, die tijdens de doortocht van Napoleon in 1803 nog in puin lag, is op dit doek alvast in volle glorie herrezen.
Ernaast staat de oude tuinman van Claus, op blote voeten, in de deuropening van een villa, de net uitgetrokken klompen naast hem. Armen en benen wijd, blouse open, onder de linkerarm een bloempot. Terwijl de zon weerkaatst op zijn doorleefde kop vragen de ogen onder zijn borstelige wenkbrauwen of het gepermitteerd is dat hij naar binnen komt.
De teflonachtige Napoleon is in alles de tegenpool van de struise tuinman. Bij Ingres, de jonge romanticus die de fotografische precisie van zijn latere werk al benadert, walmt het parfum je tegemoet. Bij Claus, de meester van het licht, ruik je de tuin achter hem, en voel je de lang verwelkomde warmte van het voorjaar.
Na zo’n entree, denk je, kan weinig meer mis gaan. En dat gebeurt ook niet. Waar een vergelijkbare collectietentoonstelling in 2016 nog vastliep in een weinig inspirerende opsomming, neemt museum La Boverie je met Luik. Meesterwerken/Liège. Chefs d’oeuvre bij de hand voor een dubbele trip. Je wandelt door de collectie van La Boverie, voorheen Musée des Beaux-Arts de Liège, en daarmee door de geschiedenis van de schilderkunst door de ogen van een stad. De tentoonstelling geeft een beeld van de totstandkoming, door de eeuwen heen, van deze museumcollectie, en daarmee van de sociaaleconomische ontwikkeling van de industriestad Luik.
Via plaatselijke 16e- en 17e-eeuwse meesters als Lambert Lombard en Jean Del Cour voert de presentatie naar het zwaartepunt van de collectie die de jaren 1850-1950 omvatten, niet toevallig de hoogtijjaren van Luik als industriestad. Zo belichaamt Henri Evenepoels La promenade du Dimanche au Bois de Boulogne (1899) in vorm én inhoud de overgang van traditie naar de moderniteit. In zijn laatste schilderij reageert de op 27-jarige leeftijd aan buiktyfus overleden kunstenaar op de laat 19e-eeuwse opkomst van de fotografie. De contouren zijn wazig, de kleuren overdadig, de penseelstreek dik en de schilder speelt naar believen met scherptediepte, op een manier waar de fotografen in die tijd alleen maar van konden dromen. Tegelijkertijd geeft het schilderij een blik op de leefwijze van de opkomende bourgeoisie van in dit geval Parijs, waar het elke zondag showtime was in het net aangelegde Bois de Boulogne.
De moderniteit zette niet alleen de samenleving op zijn kop, ook in de schilderkunst wisselden stijlen en stromingen elkaar in hoog tempo af. De enorme dynamiek in de samenleving had een onwaarschijnlijk snelle weerslag op de kunsten. Opgejaagd door de visuele concurrentie van fotografie en de film, toen nog met de pretentie van een objectief wereldbeeld, zocht de schilderkunst het in persoonlijke weergaven van momenten, stemmingen en sferen. De nieuwlichters verketterden het academisme in woord en daad. De textuur van de schilderijen veranderde en vanaf 1910 maakte de abstractie haar opwachting. In korte tijd werd het realisme verdrongen door de alle kunstwetten aan haar laars lappende avant-garde.
In die wereld reist op 1 augustus 1939, een maand voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, een Luikse delegatie, bestaande uit een museumdirecteur, de schepen van schone kunsten en de hoofdredacteur van La Meuse) naar Luzern, waar een deel van de door de nazi’s afgezworen ‘entartete Kunst’ wordt geveild. Door onderhandse afspraken met andere bieders doen de Luikenaren goede zaken, ze kopen er, onder andere, werken van Chagall, Ensor, Gauguin, Kokoschka, Liebermann, Marc en Picasso.
De aankopen vormen de kroon op het werk van een aankoopbeleid met een traditie die teruggaat tot ver in de negentiende eeuw. Luik, inmiddels een welvarende industriestad met een uitdijende bourgeoisie, maakt er werk van om net als de nabije steden in het Ruhrgebied een hedendaagse kunstcollectie op te bouwen met de kunstcoryfeeën. Wie bij de tijd wil zijn in economie en samenleving, wil dat ook zijn in de kunst.
Dat was toen. Driekwart eeuw later krabbelt Luik uit het een door tientallen jaren van sociaaleconomische miserie uitgediept dal. Door stevige stedenbouwkundige ingrepen is de stad de afgelopen jaren van aanzien veranderd. Een exponent daarvan is het decennialang zieltogende Musée des Beaux-Arts dat in 2016 na renovatie en uitbreiding verder ging als museum La Boverie. Weldadig gelegen in het gelijknamige park op een eiland in de Maas toont het museum weer een glimp van zijn beginjaren, van het rijke, mondaine Luik waar in 1905 de Wereldtentoonstelling werd gehouden.
In dat vernieuwde museum laat de expositie Luik. Meesterwerken – Chefs d’oeuvre zien dat de Luikse kunstscouts ook na de Tweede Wereldoorlog nog op hun qui-vive waren. Verenigd in de Société Royale des Beaux-Arts staken vooraanstaande personen in de stad in 1951 hun nek uit om een expositie van Cobra, een vooraanstaande groep internationale avant-garde kunstenaars, naar Luik te halen. Het bleek een historisch evenement; kort daarop werd de groep ontbonden. Het voorval laat zien hoe voortvarend stedelijk kunstbeleid kan leiden tot een caleidoscopische kunstcollectie die het verhaal van zijn tijd vertelt.
De expositie laat ook zien welke gaten in die collectie vielen toen de economische malaise de stad in haar greep kreeg. Uit de aankopen van na 1950 blijkt dat ook op dit vlak de voeling met de tijd verloren is gegaan. Het is een boodschap die het nieuwe museum, met een veel lager budget dan in de gouden jaren, heeft begrepen. Onder de titel Feu et fer is in een aparte zaal te zien hoe zowel de industriële bloei in de 19e-eeuw als de neergang na 1980 een inspiratiebron was voor de eigentijdse kunstenaars. In Constantin Meuniers benauwende, met veel clair-obscur geschilderde staalgieterij in La coulée à Seraing (1880) werden de arbeiders als helden neergezet. Pal ertegenover hangt een staaltje kunstenaarsengagement uit deze tijd. Crisis (2011-2012), in de vorm van een kruis vervatte fotografie van Joëlle Mocci, toont in kunstmatige kleuren gepimpte beelden van kolossale industriële complexen in en rond Luik. Vastgelegd van grote afstand. Dreigend en anoniem. Geautomatiseerd of ontruimd. Het is het Luik van nu. Geen spoor meer te zien van de heroïsche arbeiders van toen.
Luik. Meesterwerken. Terugblikken op de collectie van het Museum voor Schone Kunsten. Van 21 december t/m 18 augustus in museum La Boverie in Luik. laboverie.com