Laat me eerlijk zijn, ik was de vierde mei, dat wil zeggen de twee minuten stilte om acht uur ’s avonds, compleet vergeten. Zonder besef van tijd was ik op het toilet van een café, kennelijk was er kort voor achten sprake geweest van een lichte aandrang die ik, zoals dat gaat, gedachteloos had gevolgd.
Toen ik terugkwam zette de kastelein, of hoe heet tegenwoordig iemand die achter de tap staat, de muziek weer aan. ‘Wat dacht je, ik ga tijdens die twee minuten maar effe pissen?’
De derde minuut was al aardig op streek toen het muntje viel.
Het was al vóór de Nationale Dodenherdenking dat een verdovende stilte bezit had genomen van mijn hoofd, een stilte die geen verband hield met de oorlog die we geacht werden te gedenken noch met de oorlog waar we nu middenin zitten.
Eerder die middag had ik een reportage gelezen van de Duitse schrijver Navid Kermani vanuit Oekraïne. Hij kent het land; vier jaar geleden schreef hij een boek over een reis, dwars door Oost-Europa, van Keulen naar Isfahan. Nu berichtte hij vanuit Lviv, de stad in West-Oekraïne die eerder Lwów heette en daarvoor Lemberg – veel beknopter kun je de geschiedenis van Oost-Europa niet samenvatten.
Kermani’s tussenstop in Lviv is niet zonder symboliek. In het interbellum schreven Alfred Döblin en Joseph Roth, seismografen van hun tijd, reportages vanuit dezelfde stad. Niet veel later veranderden de nazi’s de Europese landkaart. In 1945 gebeurde dat opnieuw, door de geallieerden. Toen nog een keer, in de jaren negentig, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Nu is Poetin ermee aan de gang.
Er is een bibliotheek volgeschreven over hoe dat 20e eeuwse landjepik heeft ingegrepen in de levens van tientallen miljoenen Europeanen. Ik dacht aan één van die boeken, aan Vielleicht Esther, waarin Katja Petrowskaja op zoek gaat naar haar herkomst. Nog meer dacht ik aan haar in Kyiv wonende moeder, een geschiedenislerares, die zich aan het begin van de Russische inval in een video tot alle Russische moeders richtte: ‘Alsjeblief, laat je kinderen niet naar hier komen!’
Terug naar Navid Kermani. In een café in Lviv ontmoette hij de 39-jarige Olga Pikula, een vluchtelinge uit het intussen platgebombardeerde Marioepol, ze vertelde hem over de wilskracht en de levensmoed van de mensen die in de stad zijn achtergebleven.
Maar het is niet Nationale Dodenherdenking of de tragedie in Oekraïne die mijn hoofd verdoofde, als enige gast in dat café aan de Maas.
Eerder die avond zat ik aan een ziekbed, ik probeerde er een onherbergzame stilte te vullen met praatjes en plannen en pseudoproblemen – kansloze woorden in een door jodiumgeur, katheters en infusen bedrukte omgeving. Aan de andere kant, met slangen verbonden aan die apparatuur, mijn broer, vol wilskracht en levensmoed.
Ik dronk mijn bier op en reed terug naar huis. Aan de gevel van de buren, in de schemering, hing een roerloze vlag. De volgende dag hing ie er nog steeds.
In de keuken trok ik een blik Vrijheidssoep open. Er zijn er 50.000 van verdeeld, las ik in de krant, het moet een nationale traditie worden. Dit jaar was het een harira, een Marokkaanse hongersoep die bestaat uit gepureerde kruiden, uien en tomaten, aan te vullen met linzen, kikkererwten en andere groenten die verweesd zijn achtergebleven in de koelkast. Een vers plukje selderij, vlak voor het opdienen, geeft een extra bite.
Met mijn gedachten bij de wilskracht en de levensmoed van mensen in nood en de ongerijmdheden die hen daartoe uitdagen, liet ik de gesnipperde selderijblaadjes in de soep glijden.