Arty-party

Net niet kapseizende vaporetta’s in de Canal Grande, catch-as-catch-can in de restaurantjes op de Via Garibaldi, lange rijen wachtende kunstliefhebbers in de Giardini: het openingsweekend van de 53e Biënnale van Venetië, moeder aller biënnales, was als vanouds. Of toch niet?

Leegloop en overdaad in Venetië

Op de middelste van de drie openingsdagen gingen de hemelsluizen wijd open. Hij van daarboven had besloten dat die naar schatting 20.000 door elkaar krioelende kunstverslaafden in Venetië wel even ontnuchterd mochten worden. De Giardini, met de paviljoens waar de deelnemende landen hun beste kunstbeentje voorzetten, veranderden binnen enkele minuten in een modderig labyrint van lanen en paden. Geen mens meer te bekennen. Goed zo, jij van daarboven, zo doe je dat als een kunstmanifestatie trekjes krijgt van een outletcenter op zaterdagmiddag.

Ook de lange rijen bij de meest populaire paviljoens waren door de stortregen ineens verdwenen. Bij het Britse paviljoen, waar videokunstenaar Steve McQueen op het menu staat, staat de moeder aller rijen: hier wordt niet gewacht om binnen te komen, maar om in te tekenen voor een van de volgende dagen. Nadat die rij door de hoosbui in no time was verdampt, probeerde een Italiaanse bezoeker van de gelegenheid gebruik te maken om binnen te glippen. Met Britse onverstoorbaarheid werd hij buiten de hekken gehouden, er volgde een enorme scène.
Het voorval is tekenend voor de situatie waarin de Biënnale van Venetië, de oudste, de grootste en de vermaardste, verkeert. Het openingsfeestje voor de nomenclatuur van de internationale kunstscène is al enkele jaren niet meer te behappen, toch waren er ook nu weer meer deelnemende landen (77) en meer parallelexposities (44) dan ooit. Er was geen hotelkamer meer vrij, de vaporetta’s gingen kapseizend door de grachten en in de restaurantjes op de Via Garibaldi, tussen Giardini en Arsenale, was het rond lunchtijd catch-as-catch-can om een tafeltje te bemachtigen. Als vanouds.
De meest in het oog springende parallelpresentaties van dit jaar zijn die van de steenrijke kunstverzamelaar Francois Pinault, eigenaar van modehuizen als Gucci en Yves Saint Laurent. Pinault maakt gebruik van de hoge concentratie kunstpausen in de stad: na het in 2005 van de familie Agnello (Fiat) overgenomen Palazzo Grassi, verwierf hij de Punta della Dogana, een strategisch gelegen bij de uitmonding van de Canal Grande dat juist in het openingsweekend de deuren opent. Het door architect Tadao Ando gerestaureerde museum fungeert nu als tweede showroom voor zijn spierballencollectie, en de timing is perfect. De rij wachtenden bij Punta della Dogana is vele malen langer dan die bij de spektakelexpositie in Palazzo Grassi.

De drie openingsdagen van de biënnale zijn niet alleen doorslaggevend voor de appreciatie van het evenement en daarmee voor de publieke belangstelling. Het is ook hét marketingmoment van tientallen kunstinstellingen en inmiddels ook opleidingen uit de hele wereld die met folders, boeken, T-shirts, tasjes en meet-and-greets de aandacht op zich proberen te vestigen. De overdaad is echter killing. Kunsthaus Bregenz heeft het al over een andere boeg gegooid. De Oostenrijkers huurden een groot deel van het Arsenale Novissimo af voor de tentoonstelling From the Feet to the Brain van Jan Fabre. Het werk van de omnipotente Vlaming was eerder in eigen huis te bewonderen, maar Venetië trekt nu eenmaal meer mensen dan Bregenz, ondanks het formidabele Kunsthaus dat architect Peter Zumthor daar enkele jaren geleden neerzette. Het Oostenrijkse uitstapje naar Venetië is óók een pr-stunt, maar wel een met inhoud.
In de door leegloop geteisterde toeristenfabriek Venetië (de eigenlijke inwoners zoeken hun toevlucht tot het vasteland) heeft de biënnale als marketingfuik haar point of no return al lang achter zich gelaten. Met alle overdaad eromheen kun je pas vrede hebben als de getoonde kunst naar genoegen is.
Is dat zo?
Als minder meer is, is meer dan minder?
Het door curator Daniel Birnbaum voor deze biënnale verordonneerde thema Making Worlds heeft een brave nieuwe wereld opgeleverd, die op 22 november weer uit elkaar zal vallen. Dat is niet zo erg: bij dit soort events zijn het niet de grote thema’s die beklijven, maar het werk van individuele kunstenaars. Op deze biënnale was daarvan (te) weinig sprake, een strengere selectie zou dus geen kwaad kunnen. Conform de tijdgeest: overal redden we het met minder, waarom hier niet?
Zo worden interessante schilders als Bächli, Uschôa, Pessoli, Roccasalva en Pepperstein overwoekerd door te veel beduidend minder getalenteerde collega’s. En het conceptualisme, verworden tot een playground voor de middelmaat (bezoek het Duitse paviljoen!), moest maar eens publiekelijk dood worden verklaard. De grote kunstenaars die deze stroming heeft voortgebracht, kunnen allang op eigen benen staan.
Kortom, en dat is altijd weer een geruststellende gedachte, ook deze biënnale moet het hebben van eenlingen, en dat blijken ook nu weer vaak de multitalenten. Zoals Fiona Tan in het Nederlandse paviljoen, en good old Jef Ghys bij de Belgische buren. Voor wie Venetië nog gaat bezoeken: trek gerust een dagdeel uit voor deze twee. En doe ook het Poolse paviljoen aan, waar Krzysztof Wodiczko met een poëtische parade van menselijke silhouetten achter melkglas een universeel thema – de onzichtbaarheid van sociale immigratie – aanroert dat urgenter is dan ooit nu sinds de Europese verkiezingen in diverse EU-landen weer publiekelijk over deporatie wordt gesproken.

Met die urgentie is het overigens magertjes gesteld op deze biënnale; wie thuisblijft, zal er de komende jaren echt niet op worden afgerekend. Wat te zeggen bijvoorbeeld van het Amerikaanse paviljoen, waar naar verluidt op persoonlijke aanwijzing van Hillary Herself de grote Bruce Nauman mocht opdraven. Hier wordt geen Obama-bonus geïncasseerd, hier krijgt de totaal vercommercialiseerde kunstmarkt van de jaren tachtig en negentig een zetje in de rug. De inzending van de VS (Nauman is een grote naam – van veertig jaar geleden) benadrukt de alles-is-marketing geest die op deze biënnale te vaak de kop opsteekt. Nergens een woord of beeld van verzet, terwijl de uitwaaierende kunstwereld meer dan ooit behoefte heeft aan concentratie, concentratie op (een restant van) de intellectueel-artistieke vrijplaats van waaruit kunstenaars ooit met succes opereerden. Die vrijplaats zou een domein van reflectie kunnen zijn, reflectie op al die jammerlijk verloren gegane posities die de beeldende kunst ooit innam. Om vervolgens weer voluit de aanval te kiezen op een wereld die het er, daar is deze biënnale het bewijs van, naar gemaakt heeft.
Tegelijkertijd is het de vraag of déze biënnale, met zijn historie en tradities, zo’n confrontatie wel aan kan. De naar verwachting 300.000 kunstliefhebbers die tot 22 november naar Venetië afreizen wens je avontuurlijker, minder door commerciële en politieke belangen overheerste presentaties toe. Zoals bijvoorbeeld de nog piepjonge Biënnale van Brussel (hopelijk komt er in 2010 een tweede versie) en Manifesta, dat komend jaar zijn tenten opslaat in het Spaanse Murcia. Tegen die tijd moet Venetië het doen met de herinnering aan de introspectieve split-screen film van die vermaledijde Steve McQueen: slome beelden van de Giardini nadat de tweejaarlijkse arty-party ten einde is en de paviljoens zijn ontruimd. Niet de kunsten hebben vrij spel, maar regen, opwaaiend afval, naar voedsel speurende zwerfhonden en omzichtig manoeuvrerende homo’s op zoek naar hun date.

Making Worlds, Biennale de Venezia, van 7/6 t/m 22/11. www.bienale.org

Making Worlds in de praktijk: bezoekster van de Biënnale van Venetië wordt bezongen door een Oost-Europese straatmuzikant. foto’s Zuiderlucht

Palazzo Grassi: discovloer en foto’s van filmsterren uit succesvolle oorlogsfilms.

Jan Fabre spit in de menselijke geest in het Arsenale Novissimo.

‘Onzichtbare’ immigranten in het Poolse paviljoen.

Kunst in de openbare ruimte van de Canal Grande.