Ze bestaan nog: CDA’ers die publiekelijk durven pleiten voor kunst en cultuur. Zoals de terugtredende gouverneur Léon Frissen, die kunst beschouwt als een maatschappelijke variant van wat R & D is in het bedrijfsleven. “Vijftig tot zestig procent van die inspanningen levert niets op.  Toch haalt geen bedrijf het in zijn hoofd om ermee te stoppen. ”

Léon Frissen maakt zich zorgen. Grote zorgen. Over hoe dezer dagen tegen cultuur, beter gezegd: de kunsten, wordt aangekeken. Hoe kunstenaars worden weggezet als subsidieslurpende klaplopers, en de kunsten zelf als hobby voor hoger opgeleiden – “dat is erg kortzichtig”. Het is dezelfde tijdgeest die mensen, zelfs in het provinciebestuur, laat zeggen dat Limburg voor de Limburgers is. Frissen: “Die stelling gaat wat mij betreft drie dagen per jaar op: met carnaval. De andere 362 dagen kun je zoiets niet volhouden.” Het is een blikvernauwing die op termijn tot achterstand leidt, zegt hij. “De internationalisering rukt op. Kijk naar bedrijventerrein Chemelot bij DSM, naar de Universiteit van Maastricht: daar is niks Limburgs meer aan. ”

In het wereldbeeld van de binnenkort aftredende gouverneur Léon Frissen (Beek, 1950) is geen ruimte voor nostalgische navelstaarderij. De blik moet naar buiten gericht, laat het nieuwe tot ons komen. Op economisch gebied, maar ook sociaal en cultureel: zonder bloeiende kunsten geen vitale samenleving. Zonder aansprekend cultureel klimaat geen gezond vestigingsklimaat voor economische bedrijvigheid.

Frissen staat meer bekend als ‘politiek dier’ (hij zat diverse interne CDA-commissies voor) dan als cultuurliefhebber. Toch mogen we zijn inspanningen in die laatste hoedanigheid niet  onderschatten, vindt hij. Zo is hij nauw betrokken bij de upgrading en samenballing van de stedelijke kunstopleidingen in i Arts Maastricht, te vestigen in de monumentale ex-Sphinxfabriek, en is hij fervent voorstander van de kandidatuur van Maastricht voor Culturele Hoofdstad van Europa 2018.

Kunst, zegt Frissen, is de kraamkamer voor toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen,  “een maatschappelijke variant van research and development in het bedrijfsleven. Het is een bekend gegeven dat vijftig tot zestig procent van de uitgaven door bedrijven in R & D niets oplevert. Toch haalt geen bedrijf het in zijn hoofd om ermee te stoppen als het even tegenzit. Daar is het juist een zaak van overleven om ermee door te gaan.”

Desondanks heeft de Haagse politiek als het over cultuur gaat geen oog voor dit soort abc’tjes: het idee van ‘kunst als kraamkamer’ is daar tijdens de kabinetsformatie bij het grof vuil gezet. Achter het vaandel van de PVV hebben VVD en CDA ingestemd met een door geen enkele visie geschraagde kortingsoperatie die zwaarder uitpakt dan in welke andere  sector ook. Provinciaal ligt het anders. Steden als Heerlen en Maastricht steken juist meer geld in cultuur, overtuigd als ze zijn dat die inspanningen sociaal en economisch renderen. Net als de provincie zelf, die investeert in genoemde opleidingscluster i Arts Maastricht, en in Maastricht  2018. Hoe rijmt de prominente CDA’er Frissen deze regionale dadendrang met het beleid van het kabinet, waar zijn eigen partij deel van uitmaakt, om juist te desinvesteren in cultuur. “Ik verzet me ertegen, maar ik zit hier niet om een conflict met het kabinet uit te vechten. Ik ga er niet over, als commissaris van de koningin heb ik er niets mee van doen gehad. Laat onverlet dat ík die keuzes voor kunst en cultuur niet had gemaakt.” Maar Frissen is zeker geen dissident: op het beruchte CDA-congres begin oktober in Arnhem stemde hij voor het gedoogkabinet Rutte. “Het land moet bestuurd worden. We kunnen wel met een intellectualistische blik naar de samenleving kijken, maar een verkiezingsuitslag kun je niet negeren.” Hij verwijst naar het spraakmakende pamflet Pleidooi voor populisme uit 2008 van de Vlaamse auteur David van Reybroeck, over de kloof tussen lager en hoger opgeleiden. “Vijftien-twintig procent van de samenleving bestaat uit tweeverdieners die ’s avonds NRC Handelsblad lezen en na het eten een glas Chardonnay inschenken om de globalisering te bespreken. De overige tachtig wordt de hele dag geconfronteerd met een groeiende onzekerheid over hun toekomst – tot en met de zeker gewaande pensioenen. Dat is de werkelijkheid waar we mee vandoen hebben.”

Misschien is de samenleving om die reden vervreemd van kunst en cultuur. Als voorbeeld noemt hij de flegmatieke houding over het voortbestaan van het Limburgs Symfonie Orkest. “Het raakt me dat we minder trots op Limburg zijn dan een aantal jaren geleden. Ik heb nog geen actiecomité gezien dat op de bres gaat staan voor het LSO.” Terwijl juist het LSO een bij het Limburgse DNA passend voorbeeld is van het idee van ‘kunst als kraamkamer van de samenleving’. “Het Limburgs Symfonie Orkest is de etalage van het Maastrichtse conservatorium, het oudste conservatorium van Nederland. Daar zit een provinciebrede  opleiding en kweekvijver van muzikaal talent onder, met harmonieën en fanfares. Dat mogen we nooit opgeven.”

Als middelbare scholier bezocht Frissen de schoolconcerten van het LSO. Het waren zijn ouders die hem dat oplegden, meer dan de school zelf. “Ze vonden dat belangrijk. Zo zag ik voor het eerst Hermans Krebbers en Theo Olof soleren bij het toen door André Rieu senior geleide LSO. Ik ging met de school naar de Dreigroschenoper van Bertolt Brecht. Die man zag toen al wat het kapitalisme in zijn ergste vorm ons zou brengen.”