Acteur, theatermaker en kunstenaar Benjamin Verdonck bewoonde dagenlang een gigantisch zwaluwnest, hangend op 31 meter hoogte aan een kantoortoren. Hij ontwierp een boomhut in de vorm van een bungalow uit de jaren vijftig en bouwde een springschans voor een zeilboot. In zijn atelier is er vooral aandacht voor het kleine. ‘Heel het discours in mijn werk gaat over verkleining.’

Wanneer we ’s avonds thuiskomen zijn we een centimeter kleiner dan toen we in de ochtend de deur uitliepen. Iets met tussenwervelschijven en vocht dat eruit wordt geperst. Zeker weten zijn we ook lichter in de avond, kilo’s lichter zelfs. Niet vanwege de calorieën die we verbranden, dat eten we er makkelijk weer aan, of vanwege het geld dat ons door de dag heen uit de zak wordt geklopt. 

Het komt door wat we door de dag heen kwijtraken. We verliezen dagelijks tientallen haren, achtergelaten op jassen van vrienden en vreemden. Huidschilfers stuiven met duizenden bij iedere windvlaag door de lucht. We laten een spoor achter van eenzame handschoenen, sleutelbossen en snippertjes papier. We verliezen aan de lopende band gedachten en herinneringen, woorden en indrukken. Leven, dat is verliezen.

Wat we het meeste van al kwijtraken? Rondellekes. Moerringetjes. Althans, die conclusie kan je trekken na een atelierbezoek bij Benjamin Verdonck (Antwerpen, 1972), wiens studio behalve een werkplek ook een opvanghuis is voor spullen die we dagelijks kwijtraken.

Benjamin trekt er een grote houten kist uit de kast met honderden ringetjes, groot en klein, glimmend en roestig, met en zonder ribbels. Aan elk ringetje hangt een papieren kaart met daarop een korte handgeschreven tekst. Verdonck: ‘Ik beschrijf zo concreet mogelijk de plek waar ik het ringetje vond of wat ik op dat moment aan het denken was. Zowel de plek als mijn gedachten zijn meestal behoorlijk banaal; bijvoorbeeld “bij het witte huis naast de friture”. Deze verzameling is dus een soort Atlas van Banaliteiten. Het begon ooit toen ik aan het liften was, tijdens het wachten zo’n rondelleke opraapte en plots een lift kreeg. Het ringetje werd een geluksbrenger tijdens die reis. Als je erop gaat letten, zie je ze plots overal. Het wordt een soort automatische scan, die gelukkig ook uit kan. Ik zie ze dan nog wel liggen op straat, maar kan de impuls om ze op te rapen onderdrukken. Het gaat in periodes.’ 

Het betekent niet dat Benjamin dan helemaal niks opraapt van de straat; hij raapt andere dingen op. Het kunnen vervormde stukken ijzerdraad zijn, verpakkingen van waterijsjes, lekke voetballen (‘ik zie ze als samenballingen van energie’), steentjes, slakkenhuisjes, touwtjes in alle maten en kleuren (‘Daar had ik er veel meer van, maar tijdens de repetitie van een voorstelling heeft iemand die doos in de container gegooid, een drama’). Een selectie van de vondsten ligt uitgestald in de kasten en vensterbanken van zijn atelier, de rest ligt boven in zijn archief. ‘Ik zeg altijd dat ik verzamel, maar ik weet eigenlijk niet of ik het wel verzamelen moet noemen. Ik raap dingen op van straat en uit de goot die tot mij spreken, die mij vertellen dat ik ze moet oprapen. Vanaf het moment dat ik ze opraap, draag ik daar zorg voor. Ik geef ze een onderkomen en in elkaars nabijheid krijgen ze een plek.’

Die plek kan een collectie soortgenoten zijn, zoals bij de ringetjes, maar ook samenhangen met een route, zoals een wandeling. Hier en daar wijst Benjamin op dozen met opschriften van steden of landen. Elke doos bevat een wandeling vastgelegd in vondsten. Toch is hij op het moment van vinden niet bezig met dit grotere geheel. ‘Op het moment dat je beseft: dit is een verzameling, dan houdt het soms ook op. Zo vond ik een tijd lang veel handschoenen. Drie jaar lang stopte ik die allemaal in een doos, om ze uiteindelijk te laten zien in een installatie. Dat zag er keigoed uit, maar daar hield het ook op. Ik ga niet tot het eind van mijn leven handschoenen oprapen. Terwijl, ik zie die nog altijd liggen en ik vind ze nog steeds fascinerend – maar die tijd is voorbij. Niks is zo gruwelijk voor mij als dat ik op straat moet gaan lopen en denken: “Ik moet nog handschoenen vinden voor mijn werk.” Dan kan ik net zo goed spullen kopen en er een verhaal rond verzinnen. De niet gestuurde blik, het toeval dat u leidt, dat is wat je wil.’ 

Meer en meer realiseert Verdonck zich dat zijn verzamelingen ook een statement zijn over onze omgang met de aarde. Toch wil hij niet dat het politieke de overhand neemt in zijn werk: ‘Ik hoef niet te roepen dat de aarde in brand staat, dat beseft iedereen wel. Wel probeer ik explicieter te zijn over mijn omgang met werk en dat te communiceren. Ik weiger te vliegen, dus dat heeft consequenties. Als ik een uitnodiging krijg van een festival in Kroatië, zeg ik dat ik met de fiets kan komen en of ik dan een fietsvergoeding kan krijgen. Dergelijke e-mailwisselingen met curatoren breng ik naar buiten, als onderdeel van mijn werk. Voor onze leefomgeving zou het aangenaam zijn mochten we als mens wat kleiner gaan leven. Dat wordt vaak gezien als een beperking, een verarming. Heel het discours in mijn werk gaat over verkleining, ook in de verzamelingen. Ik draag zorg voor dingen die voor de meeste mensen geen waarde meer hebben. Het gaat om aandacht voor het nutteloze. Die verkleining opent een panopticum aan mogelijkheden, nieuwe inzichten en manieren van nauwkeuriger kijken. De wereld begint bij wat je binnen handbereik hebt.” 

Tot 17.09 zijn twee verzamelwerken van Benjamin Verdonck te zien in het M HKA in Antwerpen. Bij Kunst aan de Maas van Z33 Hasselt zijn een aantal verzamelwandelingen te zien.