Na de muzikale scheiding van Thomas Acda bracht Paul de Munnik dit voorjaar zijn debuutalbum Nieuw uit. Hij wil weer onderaan de ladder beginnen. “Ik heb gemerkt dat ik het Acda & De Munnikpubliek niet in mijn zak heb.” door Fons Geraets
Op die eerste soloplaat staan vijftien Nederlandstalige liedjes die qua stijl alle kanten uit wapperen: chanson, blues, folk, latin en pop. Mijn eerste vraag aan Paul de Munnik (45) is of al die genres hem even dierbaar zijn?
“Eigenlijk wel. Maar ik heb dat niet van tevoren bedacht. Pas tijdens de opnamen kwam ik tot de ontdekking welk een variëteit aan stijlen ik bij elkaar heb geharkt. Blijkbaar zit dat allemaal in mij. Dat is ook het thema van mijn voorstelling: nieuwe wegen inslaan, mezelf opnieuw uitvinden. Met Acda & De Munnik heb ik één boom laten groeien en nu wil ontdekken of ik nog meer kiempjes tot wasdom kan brengen. Ik zoek korte samenwerkingsprojecten buiten mijn vertrouwde omgeving. Zo werk ik samen met rapper Diggy Dex. Enorm verfrissend.”
Welke LP’s stonden in de platenkast van je ouders?
“Mijn ouders luisterden naar de radio, klassieke muziek. Mijn moeder was zangeres en zong haar eigen stukken. Ik ben opgegroeid met de rock van mijn broers: Free, Bad Company, Led Zeppelin, Jimi Hendrix. Cd’s waren aanvankelijk nogal duur en daarom draaide ik voornamelijk cassettebandjes. Omdat Nieuw ook op vinyl is verschenen heb ik onlangs een platenspeler gekocht. Iemand gaf mij – omdat ik Hier encore heb gecoverd – een paar LP’s van Charles Aznavour. En dan ligt Aznavour dagenlang op mijn draaitafel.”
Hoe belangrijk zijn teksten voor jou?
“Heel belangrijk. Minstens zo belangrijk als de muziek. Het moet allemaal kloppen. Alles wat je hoort is precies zo bedoeld en bedacht. Maar tekstschrijven vind ik moeilijker dan componeren. Als het eerste couplet er soepel uitrolt denk je ‘o wat heerlijk’, en dan weet ik niet hoe het verder moet. Dat is soms wel een gevecht.”
Het mag van jou niet te larmoyant worden. Is dat een valkuil waar je makkelijk in trapt?
“Dat geldt voor iedere liedjesmaker. Je hebt de neiging om uit te pakken met grote gevoelens, maar dan haken de mensen af. Als iemand worstelt met liefdesverdriet denkt menigeen: ‘Ga dat lekker ergens anders doen’. De luisteraar wil met je meedenken en er iets van opsteken. De kunst is om te manoeuvreren tussen echt & puur en sentimentaliteit.”
Wie zijn je favoriete schrijvers?
“Gabriel García Márquez en John Irving. Van Irving heb ik geleerd hoe je dingen moet beschrijven en verhaallijnen kunt vervlechten. Zoals Freek de Jonge het cabaret heeft vernieuwd door allerlei draden te spinnen. In het begin van de voorstelling iets te berde brengen dat aan het eind van grote waarde blijkt te zijn. Dat doet Irving ook altijd in zijn romans.”
Wordt je stem met de jaren beter?
“Ja, ik heb het gevoel dat ik steeds beter ga zingen. Ik kan nu mijn eigen repertoire kiezen. Nummers waarbij ik te hard of te hoog moet zingen, sla ik over. Evenmin hoef ik me te voegen naar een band- of duosound. Ik kies liedjes waar ik me comfortabel bij voel. Dat is echt te gek. Ik moet wel zorgen dat het niet té comfortabel wordt – dat leidt tot luiheid.”
Moet je alles opnieuw uitvinden?
“Niet alles, want ik heb genoeg theaterervaring. Ik ben wel opnieuw de strijd aangegaan. Toen ik dit voorjaar in kleine zalen stond, nam ik alleen een technicus mee. Ik heb afstand genomen van de posse van Acda & De Munnik. Dat wil ik niet meer. Ik wil uitvinden wat mijn waarde is. Da’s een mooie zoektocht. Ik heb gemerkt dat ik het Acda & De Munnikpubliek niet in mijn zak heb. Dat moet ik opnieuw veroveren. Dat is doorbijten, maar ik wil ook niet dat het vanzelf gaat.”
Waarom heb je het album opgenomen in Brussel?
“Vanwege de kwaliteit. De ICP-studio heeft de allerbeste apparatuur en de mooiste ruimten. Heerlijk om daar te werken. Dat heb ik mezelf gegund: ik ga solo, maar wil wel op niveau beginnen. En je hoeft ’s avonds niet naar huis. Niet dat het per se laat moet worden, maar je bent eerder bereid om nog een allerlaatste poging te wagen. En je bent verlost van alledaagse beslommeringen zoals de was ophangen en boodschappen doen.”
Hoe komt het dat de liedjes klinken alsof ze live zijn opgenomen?
“Dat is exact wat we hebben nagestreefd. We werkten in een studio die is verdeeld in verschillende ruimten. Je kunt dus tegelijk inspelen. Je neemt het repertoire een paar keer door en dan is het: Oké jongens, adem halen, aftellen, we gaan! Na drie, vier keer spelen staat zo’n nummer er gewoon op. Heel gaaf. Daarna kun je nog bijsleutelen, maar de basis is het livegeluid. Ik heb er ook voor gekozen om zoveel mogelijk live met de band mee te zingen.”
Als er geen muziek zou bestaan, welk beroep zou je dan uitoefenen?
“Pfft, moeilijke vraag. Ik denk dat ik dan schrijver zou worden. Ik wil toch het liefste scheppend bezig zijn. “