Slechts tien procent van de Nederlandse kinderen vindt lezen echt leuk. Een zorgelijke ontwikkeling, want lezen is niet alleen verbeelding, maar ook kennis, empathie, intimiteit en concentratie. “De inspectie zou niet alleen moeten controleren of alle formulieren zijn ingevuld, maar ook hoeveel boeken er in de bibliotheek staan.”

Na de verplichte reken- en taaltoets voor pabo-studenten doet minister Bussemaker er binnenkort nog een schep(je) bovenop door ook de toelatingseisen voor aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek aan te scherpen. Dat is een prima idee, want het niveau van de aankomende meesters en juffen moet zeker worden opgekrikt. Dat verwijt ik niet de studenten, maar wel de opleiders en de bedenkers van het lesprogramma van de pedagogische academies.

Ik weet er overigens nóg wel een paar voor de minister: muziek, gymnastiek en de creatieve vakken, die komen er over het algemeen ook bekaaid af. Vaak blijven deze vakken beperkt tot een paar ‘moduletjes’ en daar moeten de studenten het dan mee doen. Voor de rest worden ze geacht veel zelf uit te zoeken en te werken aan hun ‘competenties’ en hun ‘POP’ (persoonlijke ontwikkelingsplan).

Daarnaast zijn er te weinig mogelijkheden (‘contacturen’) voor bevlogen docenten om hun studenten langer en verder over de schutting te laten kijken en ze kunnen uitdagen een eigen visie op onderwijs en opvoeding te ontwikkelen. Overigens hoor ik pabo-docenten regelmatig klagen over de desinteresse van hun studenten; de minister mag de aankomende leerkrachten bij de toelating ook stevig aan de tand voelen over hun motivatie.

Wat mij echter het meest opvalt wanneer ik op pabo’s word uitgenodigd om te vertellen over mijn boeken, maar zeker ook om te spreken over leesbevordering, dat er nog té veel opleidingen zijn waar weinig tot geen aandacht is voor kinder- en jeugdliteratuur. Ik zie wel dat de vakdocenten Nederlands vaak meer zouden willen doen, maar daar is amper tijd en ruimte voor binnen het huidige lesprogramma. Een verplichte kinderliteratuurlijst ontbreekt veelal en de aandacht voor lezen en voorlezen blijft beperkt tot een enkele module, terwijl leesplezier en daarmee leeservaring de hoogste prioriteit zou moeten hebben voor de aankomende leerkrachten. Natuurlijk krijgen basisscholen veel op hun bordje (van gezond gebit tot veilig verkeer) en moeten er keuzes worden gemaakt, maar daarbij blijven lezen en voorlezen volgens mij essentiële activiteiten.

Uit een internationaal onderzoek onder negenenveertig landen, van Zuid-Afrika tot Finland, blijkt Nederland op een (redelijke) dertiende plaats te staan wanneer het ‘technisch lezen’ betreft: het foutloos voorlezen van een rij woordjes. Echter, waar het om leesplezier gaat, bungelt ons land onderaan. Slechts tien procent van de Nederlandse kinderen zegt lezen écht leuk te vinden.

Dat is een zorgelijke ontwikkeling, want leesplezier betekent je daadwerkelijk in een tekst verdiepen. Je wordt een verhaal ingetrokken of meegevoerd in een interessant betoog. Lezen is verbeelding, televisie in je eigen hoofd, maar ook kennis, empathie en intimiteit. Én concentratie. Kinderen gebruiken op steeds jongere leeftijd e-readers, iPads en andere moderne hulpmiddelen. Waar dat toe leidt, is nog niet helemaal te overzien, maar duidelijk is wel dat moderne media vaak vluchtig zijn en veel hectiek met zich meebrengen. Lezen geeft rust en verdieping. Het is niet voor niets dat steeds meer jongeren hun toevlucht nemen tot de bibliotheek om ongestoord te kunnen studeren en de oude ‘leeszaal’ weer terugkomt.

Leesplezier = leeservaring, en die heb je hard nodig. Of het nu is voor een Cito-toets op je iPad, of om ouderwets een papieren boek te lezen. En wanneer juf of meester zegt: “We hebben het uitgebreid over ‘Nederland waterland’ gehad, daarom voor de volgende keer góed lezen blz. 11 t/m 20 uit je aardrijkskundeboek”, hoeft een kind niet te denken: hoe kom ik in ’s hemelsnaam door ál die zwarte tekentjes heen?

Nee, het begint te lezen en is met de inhoud bezig.

Diezelfde juf of meester zal er dus voor moeten zorgen dat kinderen lol in lezen krijgen. Dat begint met veel voorlezen, en minstens vier keer per week een half uur ‘vrij lezen’.

Vaak hoor ik als excuus dat daarvoor de tijd ontbreekt, omdat er steeds meer getoetst moet worden van de onderwijsinspectie in het kader van het ‘opbrengstgericht werken’. Leesplezier is niet direct meetbaar, dus moet je als school stevig in je schoenen staan om daarvoor toch tijd vrij te maken. Het levert op korte termijn niet meteen een ‘score’ op, maar betaalt zich wel uit op langere termijn.

Als kinderboekenschrijver bezoek ik regelmatig scholen en zie nog (te) veel plekken waar de animo voor lezen in het verdomhoekje zit. Terwijl de achterstand in taalontwikkeling in Limburg boven het landelijk gemiddelde van acht procent ligt. Jazeker, in Limburg blijkt maar liefst 14 procent van de bevolking moeite te hebben met lezen en schrijven.

Vaak ontbreekt het op scholen aan een goede schoolbibliotheek die dagelijks open is. Maar ook de omgang met het lezen op zich is vaak moeizaam. Laatst liet een juf mij vol trots het formulier zien dat kinderen moesten invullen als ze een boek gelezen hadden. Heb je eindelijk een boek uit, mag je nog een half uur administratie doen! Er zijn leukere manieren om te evalueren.

Samen met bibliotheken en gemeenten is de Stichting Lezen bezig om steeds meer schoolbibliotheken in te richten. Een hoopvolle ontwikkeling, maar het blijft verbazingwekkend dat scholen daar niet allang zelf voor gezorgd hebben. Inmiddels dreigt dit project te stagneren door bezuinigingen.

Gelukkig ontmoet ik ook leerkrachten die tegen de verdrukking in doorgaan met leesbevordering door desnoods hun eigen boeken mee naar school te nemen.

Maar het zou het allermooiste als plezier in lezen een echt ‘speerpunt’ wordt in het onderwijs. En dat de inspectie niet alleen controleert of alle formulieren keurig zijn ingevuld, maar ook hoeveel boeken er in de bibliotheek staan. En vooral of daar écht iets mee gedaan wordt!

Jacques Vriens is kinderboekenschrijver en oud-basisschooldirecteur. Een deel van dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad en Trouw.