Lieve Joris schrijft reisverslagen op de grens van journalistiek en literatuur. Een groot deel van haar leven verbleef ze in gevaarlijke gebieden, vooral in Afrika, in de voormalige Belgische kolonie Congo. Nu zit ze veel in China. “Ik ben op mijn negentiende uit Vlaanderen weggegaan, pas in Congo zag ik wat België was.”
Door Annemarie Staaks
De reizigster lacht ironisch: “Europa? Een mooi museum, hé. Flink wat oude gebouwen en toeristen die dat komen bewonderen.” Haar blik verzacht: “Europa is voor mij een fijne plek om naar terug te keren. Als ik ’s avonds ga slapen – waar ook ter wereld – weet ik dat er een land is waar voor mij gezorgd wordt. Nederland biedt een coherent systeem dat niet instort als ik weg ben. Dat is een prettige gedachte. Maar een thuisgevoel is meer, dat verbind ik aan mensen. Dat is in Amsterdam bij mijn man Marek, maar het kan ook in Frankrijk zijn, waar we vaak met vrienden samenkomen. Naarmate je ouder wordt en meer gereisd hebt, krijgt thuis een andere betekenis. Als mij op reis een gevoel van heimwee of eenzaamheid bekruipt, zeg ik tegen mezelf: ja, hallo. Jij wilde hier toch heen? Nou, zorg dan maar dat je hier vrienden vindt. Wie wil reizen, moet hard zijn voor zichzelf.”
Lieve Joris (Neerpelt, 1953) weet niet beter dan vaak van huis te zijn. Als journalist voor de Haagse Post en NRC en later als auteur van boeken zoals Terug naar Congo, Poorten van Damascus, Mali Blues en Uur van de rebellen,reist ze al dertig jaar naar het Midden-Oosten, Midden-Amerika en vooral Afrika. Nu ze de Afrikanen die naar China gaan achterna is gereisd, is een nieuwe zoektocht begonnen. Maar het land waar ze zich als schrijver het eerste thuis voelde, kijkt over haar schouder mee. “Congo zal altijd bij mij blijven. Mijn heeroom was er missionaris en ik zocht naar een onderwerp waar ik voeling mee had. Vergeet niet: ik ben op mijn negentiende uit Vlaanderen weggegaan, pas in Congo zag ik wat België was. Toen leerde ik de geschiedenis van mijn land begrijpen.” Glimlachend: “Hij heeft me wel op een reis gestuurd zeg, die heeroom van me. Eerst naar Afrika en nu via Afrika naar China…”
Ze is er talloze keren geweest, in Afrika, maar over haar eerste bezoek aan Zaïre in 1985 vertelt ze alsof het een sprookje is: “Met een héérlijke naïeve blik liep ik daar rond. Waar was ik? Alles was zó nieuw, zó anders. Pas daarna probeerde ik te ontdekken waar de problemen vandaan kwamen – de conflicten, de corruptie – maar op een dag was ik er klaar mee. Er komen momenten in je leven waarop je bent uitgedacht over iets. Over Congo heb ik, vanuit mijn perspectief van nu, alles gezegd wat er te zeggen valt. Daar bedoel ik mee dat ik de complexe situatie aanvaard heb. Het heeft lang geduurd, maar op een dag dacht ik: in een land als Congo kun je niet spreken van ‘goed’ en ‘kwaad’. Soms staan mensen met hun rug tegen de muur.” Zuchtend: “Inmiddels heb ik die heerlijke leeftijd bereikt waarop ik kan denken: nou ja, soms ís iets gewoon onsamenhangend. Dan heeft die ene gelijk, maar die andere ook. Vroeger ging ik voortdurend in discussie, ik wilde alle problemen begrijpen, de situatie blootleggen. Maar er waren zoveel verschillende argumenten en beschuldigingen over en weer, dat ik er als advocaat van de duivel tussen stond. Daar ben ik op een dag mee opgehouden.”
Haar werkkamer in een monumentaal, maar smal Amsterdamse pand biedt uitzicht op de gracht. Lieve Joris serveert een cassisachtig ‘huisdrankje’ en Poolse pruimenbonbons uit het geboorteland van haar man Marek, waar ze sinds 1978 mee samen is. Er staat een bureau en er is een knus leeshoekje. Eén wand verraadt haar liefde voor Afrika, de andere twee haar nieuwsgierigheid: van vloer tot plafond gevuld met boeken.
Waarom verlaat iemand huis en haard om jarenlang in probleemgebieden te verblijven?
Joris wijst naar de boeken van V.S. Naipaul en Ryszard Kapuscinski, haar grote voorbeelden. “Weet je, Kapuscinski zei dat mooi: vijf procent van de mensheid leeft zoals wij, zodra je je bewust wordt van die andere 95, branden je handen om hun dilemma’s te belichten. Natuurlijk, het is heel aangenaam om in landen te zijn waar vrede heerst, maar dan denk ik: wat valt hier nog aan toe te voegen? Hier gaat toch alles goed? Ik reis mijn nieuwsgierigheid achterna. Op zoek naar een onderwerp waar ik iets moois over kan schrijven op een manier zoals niemand dat gedaan heeft. De laatste maanden lees ik veel over de relatie tussen China en Afrika, maar als ik daar rondloop denk ik: hé, dit heb ik nog nergens gelezen.”
Diezelfde Kapucsincki vond dat schrijvers de mensheid horen te dienen als middel tegen onderdrukking.
Ze lacht: “Oh nee, die gedachte heb ik lang geleden laten varen. Want je kiest je lezers niet, hè. Bovendien, docerend geschrijf leidt zelden tot mooie literatuur.”
Is uw werk literatuur?
“Tja… Laatst las ik een mooi citaat van de Fransman Jean Hatzfeld. Hij zei: ‘Een journalist beantwoordt de nieuwsgierigheid van zijn lezers, een schrijver beantwoordt zijn eigen nieuwsgierigheid.’ Dit is ‘m, dacht ik. Zo herkenbaar! Ik ben – net als Geert Mak, Jan Brokken en Judith Koelemeijer – sterk beïnvloed door New Journalism, een genre tussen literatuur en journalistiek in dat in de jaren zestig uit Amerika kwam overgewaaid.”
Een schrijver verzint, een journalist is trouw aan de waarheid.
“Ik vind het moeilijk om feiten te verdraaien. Aan de andere kant ben ik als schrijver een stilist die voortdurend de werkelijkheid vervormt. Gebeurtenissen in mijn verhalen zijn niet noodzakelijkerwijs op dat moment op die manier gebeurd, dus hop daar ga je al. Maar wat ik beschrijf had wel zo kúnnen gebeuren.”
Als iets waar hád kunnen zijn, is het goed genoeg?
Ze denkt even na. Dan, weer met die zelfverzekerde stem: “Ik heb het geluk dat ik zelden voor dat dilemma heb gestaan. De dingen die ik heb meegemaakt, had ik zelf nooit kunnen verzinnen.”
Stilte.
“Oké, weet je hoe die dingen gaan? Voor Mali Blues heb ik een jaar met Boubacar Traouré opgetrokken. Op een bepaald moment kon ik de dialogen met die man dromen. Wat je uiteindelijk in mijn boek leest, heeft hij misschien niet letterlijk zo gezegd, maar na zoveel gesprekken weet ik gewoon wat hij zou zeggen. Over een groot deel van mijn reizen wil je echt niets weten hoor, dat is rondkijken, contacten leggen, proberen dichterbij te komen, noem maar op. Ik zit nu zeven maanden in China en ik sta pas aan het begin. Ik werk heel traag, soms haat ik dat.”
“Het is een combinatie van instinct en beetje magie.” Met zachte stem: “Zie het als een groot auditorium vol met mensen. Het geroezemoes zwelt aan: Chinese stemmen, Afrikaanse stemmen… Ik luister en ik luister en langzaam begin ik een melodie te horen. De melodie wordt een symfonie en dan…” ze knipt met haar vingers, “dan heb ik mijn verhaal.”
“Jij hebt altijd een retourticket”, zei een Congolees ooit tegen haar. Een uitspraak die ze nooit is vergeten. “Ik heb misschien geen achtergrond die legitimeert wat ik doe, zoals Naipaul die zelf een verscheurde immigrant was, maar ik ken dezelfde angsten. Ik heb vanaf mijn negentiende gereisd in moeilijke gebieden waar ik me schrap moest zetten om te overleven. Vervreemding, eenzaamheid en vijandigheid hebben mij veranderd. Mijn oudste broer is overleden toen ik Afrika zat en bij de dood van mijn ouders was ik nog maar net op tijd. Is dat legitiem genoeg?”
De woorden van bevriende Afrikanen hoort ze op moeilijke momenten naklinken in haar hoofd. “Tijdens mijn research voor Het uur van de rebellen hoorde ik dat mijn moeder zou gaan sterven. Toen heb ik Assani, de rebellenleider waarover ik schreef, gebeld en gevraagd: jij weet meer over de dood dan ik. Wat moet ik doen? Hij antwoordde: ‘Je moet nú naar huis gaan, je moeder helpen bij het sterven, haar laatste woorden horen, haar pijn begrijpen.’” Ze zet grote ogen op: “En dat van iemand die tientallen doden op zijn geweten heeft. Ongelooflijk! En vlak na haar overlijden, feliciteerde hij me. Jullie moeten feest gaan vieren, zei hij, welke moeder van 84 sterft in haar bed, omringd door haar kinderen en een dochter die helemaal uit Congo is gekomen om haar te begeleiden?” Fluisterend: “Ik was verbijsterd, maar weet je? Hij had gelijk.”
Nu haar ouders dood zijn, herkent ze dingen van hen in zichzelf, familietrekjes die ze eerder nooit zag. Dat besef wordt versterkt door het feit dat ze zelf kinderloos is. “Als je ouders sterven, vind je misschien troost in je kinderen. Je ziet trekjes van je vader en moeder in hen terug. Ik moet het ergens anders vandaan halen.” Bijvoorbeeld uit postume inkijkjes in het leven van pa en ma Joris. “Tijdens het opruimen van het ouderlijk huis kwam ik mijn oude manuscripten tegen waar mijn vader heel secuur opmerkingen bij had geschreven. Als ik dat zie, weet ik dat ik ondanks alles heel aanwezig ben geweest in hun leven.”