Als ergens de verbeelding aan de macht behoort te zijn, is het wel in Hollywood. Maar de verfilmde werkelijkheid rukt op. Net als de non-fictie in de literaire wereld rukt in de bioscoop de biopic, de verfilming van waar gebeurde levens, op. Toch lopen critici noch filmprijsjury’s, zoals die van de Oscar, er warm voor.
Humprey Bogart wees in 1951 al op de betrekkelijkheid van de Oscars voor acteurs. Het was wat hem betreft te veel appels met peren vergelijken. Dé manier om de beste te vinden, vond Bogart, was om ze allemaal Hamlet te laten spelen. “And let the best win.”
Het is er nooit van gekomen. Acteurs blijven overgeleverd aan de smaak van de leden van de Academy of Motion Picture Arts and Sciences. Toch hebben ze zelf degelijk iets te kiezen. Als ze werkelijk zo’n goudkleurig beeldje najagen, doen ze er goed aan om niet een karakter in een volledig fictieve film te gaan spelen, maar te gaan voor de dragende rol in een biopic.
Afgaand op hun stemgedrag van de laatste jaren slaan de Oscar-wijzen het spelen van een bestaande of historische figuur hoger aan dan het neerzetten van een volledig aan de fantasie van een scenarioschrijver ontsproten personage. Alsof het zo dicht mogelijk benaderen of op zijn minst treffen van een reëel voorbeeld per definitie moeilijker is dan een levend mens oproepen uit een script.
Maar de cijfers liegen niet: tal van actrices in biopics en nog meer acteurs werden genomineerd. In veel gevallen volgde zelfs een zegetocht naar het podium. Onder die gelukkigen waren Reese Witherspoon (June Carter Cash in Walk the line), Helen Mirren (koningin Elizabeth in The Queen), Marion Cotillard (Edith Piaf in La vie en rose), Forrest Whitaker (Idi Amin in The Last King of Scotland), Jamie Foxx (Ray Charles in Ray) en Philip Seymour Hofman (Truman Capote in Capote). De nominaties voor de Oscars van dit jaar waren bij het ter perse gaan van dit nummer nog niet bekend, maar dikke kans dat er weer vertolkers van ‘echte’ personages bij zitten.
In de Nederlandse filmwereld heeft het maken van biopics nog geen hoge vlucht genomen. Aan een gebrek aan geschikte helden die zo’n productie kunnen dragen, zou het niet moeten liggen. Bij het tv-drama wordt bijvoorbeeld wel volop teruggegrepen op de nationale geschiedenis. Vooral het koningshuis (onder meer Wij Alexander, Juliana, De kroon en De prins en het meisje) en de Haagse politiek (onder meer Klem in de draaideur en Retour Den Haag) zijn populaire onderwerpen. En er bestaat natuurlijk de nationale traditie van het typetje spelen. Vaak acteerwerk van een tenenkrommende lolbroekerij, soms zo raak dat de nagespeelde nooit meer helemaal los komt van zijn parodie. Kees van Kooten werd Ed van Thijn. Ed van Thijn werd Kees van Kooten als Ed van Thijn.
Ook in andere kunstvormen is de hang naar het echte leven groot. Doeschka Meijsing won de AKO Literatuurprijs 2008 met Over de liefde, op autobiografische ervaringen geënte fictie. Drie van de zes titels waren onversneden non-fictie: Elisabeth de Flines van Machiel Bosman, Het complot van België van Chris de Stoop en De ontsproten Picasso van Bianca Stigter. Van een biografie-traditie zoals in de Angelsaksische wereld is in Nederland nog sprake, maar het levensverhaal is in 2009 vele malen prominenter aanwezig in de boekhandels dan pakweg twee decennia geleden. De kwaliteit varieert, van een bundeling slim bij elkaar gegraaide fait divers uit de knipselmappen tot een met een fijne pen opgeschreven verslag van gedegen onderzoek in de archieven.
De verwarde post-9/11-wereld lijkt te hunkeren naar realiteit en identiteit. De verbeelding legt het af tegen een werkelijkheid die zich voltrekt volgens onvermoede scenario’s en die ontelbare vragen oproept . Mensen willen weten wie ze zijn, waar ze vandaan komen, waar ze bij horen. Helden bieden houvast. Ze dienen als rolmodel. Als ze daarnaast zowaar nog blijken te worstelen met alledaagse problemen, is dat meegenomen. Het maakt hen menselijker. Het navolgen van hun voorbeeld of het spiegelen daaraan lijkt dan ook voor normale stervelingen weggelegd.
Het zoeken naar identiteit zorgt voor een grote behoefte aan iconen van die identiteit. Het is niet toevallig dat verkiezingen als die van de grootste Nederlander, de grootste Limburger en onlangs nog de grootste Rus nu worden gehouden.
Hollywood biedt eigentijdse heiligenlevens. Met de gigantische pr-machinerie die elke dag de biopic-soap van haar sterren op gang houdt. Geen dag gaat voorbij zonder dat programma’s als RTL Boulevard en SBS Shownieuws en hun equivalenten in de gedrukte media iets te melden hebben over Brad & Angelina en al die andere sterren die straks bij de Oscaruitreiking over de rode loper paraderen. Wie frequent voorbij komt in de rubrieken en de bladen, lijkt ook de meeste garanties te bieden voor een flinke toestroom richting kassa’s.
De eigentijdse heiligenlevens zijn er ook in de vorm van de biopic-film. Realiteit en identiteit, in een doorgaans vrij voorspelbaar jasje. Dat heeft Hollywood graag: een film voor het grote publiek moet – in de regel – niet te veel verrassen. Dan beginnen bezoekers maar onrustig te draaien op het bioscooppluche. Zoals de romantische komedie haar ijzeren wetten kent, bevat een beetje biopic zijn vaste ingrediënten: een lineair verteld verhaal, de rise to fame en het gevecht met een verzoeking of verslaving.
Zo’n formuleaanpak mag dan goed zijn voor de toeloop naar de bioscopen, de kritiek heeft er minder mee op. Het gebrek aan cinematografische durf valt nog aan iets anders af te meten: er vanuit gaande dat de leden van de Academy of Motion Picture Arts and Sciences in de regel het betere product waarderen, is het opvallend dat er de laatste jaren nauwelijks Oscars voor de beste film naar biopics gaan. In de jaren tachtig kregen een aantal wel die ultieme waardering: Gandhi van Richard Attenborough in 1982, Amadeus van Milos Forman in 1984 en The Last Emperor van Bernardo Bertolucci in 1987. Het waren stuk voor stuk massaspektakels gemaakt voor het witte doek, een beetje à la Lawrence of Arabia (1962), destijds ook met een Oscar bekroond: op een kostuum, figurant, rekwisiet of decorstuk meer of minder werd niet gekeken. Tegenwoordig geldt het neerzetten van historische of nog bestaande figuur wel als een te lauweren of op zijn minst te nomineren prestatie van formaat, maar zijn de films, waarin dat hoogstaande acteerwerk te zien is, kennelijk niet goed genoeg.
Toch zitten er tussen de stortvloed van biopics films die meer te bieden hebben dan het hoogst voorspelbare. De twee kort naar elkaar uitgebrachte films over de Amerikaanse schrijver Truman Capote zoomen in op het vervaardigen van zijn boek In Cold Blood. Juist diens poging om de moord op een complete familie in Holcomb, Kansas tijdens een overval in 1959 te verwerken tot literaire non-fictie werpt licht op een – helemaal voor een biopic – interessant conflict op tussen realiteit en het manipuleren van die realiteit. Met Marie-Antoinette (2006) richtte regisseur Sophie Coppola zich meer op de emoties rond het leven van een van de dramatis personae van de Franse revolutie dan op de historische feiten. Om dat nog eens extra te benadrukken gebruikt ze geen soundtrack met strijkjes en klavecimbels, maar plakte er de muziek achter van The Cure en Siouxsie and the Banshees.
De biopic I’m not there over Bob Dylan spot met alle conventies van het genre door niet één, maar zes verschillende verpersoonlijkheden van facetten van ’s mans leven te kiezen. Ras, geslacht en leeftijd lijken daarbij geen rol te spelen, wat uiteenlopende namen oplevert als Heath Ledger, Cate Blanchett en Marcus Carl Franklin.
Het bewijst dat een hardnekkige filmmode als de biopic (filmtrends hebben altijd bestaan) niet per se synoniem hoeft te zijn voor creatieve armoede. Zoals in elke kunstdiscipline zijn het in de film de echt grote cineasten die de grenzen van het genre haast als vanzelf oprekken.