Literatuur in (Nederlands) Limburg is een redelijk drukke tak van cultuur die veel aandacht krijgt in de provinciale media en die bevorderd wordt door de overheden. Al meer dan een halve eeuw, het ene jaar wat meer dan het andere, volgen krant, radio en tijdschriften in Limburg geboren en/of getogen en hier werkzame schrijvers.

Hun werk wordt gesignaleerd, besproken, of krijgt speciale aandacht in de vorm van een interview. Dat Dagblad De Limburger geen publicatie van provinciegenoten ontgaat, is wat veel gezegd – een blik op de schappen van boekhandel De Tribune in Maastricht leert anders – maar Limburgse scribenten hebben in het algemeen weinig te klagen. Zeker degenen die hardnekkig aan de bel trekken, krijgen hun stuk.

Resultaat

Het resultaat is dat binnen de provinciegrenzen, en alleen daar, geïnteresseerden redelijk op de hoogte zijn van wat er speelt. De contouren van een ‘eigen’ literatuur tekenen zich zo af, een literatuur die je provinciaal, regionaal of Limburgs kunt noemen. De verslaggeving van die literatuur onderscheidt zich van die in de landelijke media. Ze komt bijvoorbeeld niet alleen uit de koker van de cultuurredactie: het Limburgse aspect is belangrijker dan het literaire. Er wordt dus geen of nauwelijks onderscheid gemaakt tussen amateurs en professionele schrijvers; de eersten lijken zelfs de meeste aandacht te krijgen. Kritisch volgen is niet aan de orde. Dat was in het verleden wel eens anders, maar Adri Gorissen werd van cultuur ‘afgezet’ en de ruimte die DDL-criticus Koen Eykhout krijgt om te recenseren is minimaal. Elk boek, in eigen beheer of landelijk uitgegeven, frutsel of perfect verzorgd, dichtbundel of poesiealbum, autobiografie of kletsverhaal, roman of dorpspompvertelling, kinder- of ouderenboek, doet ertoe.  Als iets van een Limburger uitkomt, rinkelen redactionele wekkers. In het ‘Limburgs’ of in het Nederlands, maakt niet uit. De aandacht voor dialectgeschriften is de laatste jaren zelfs enorm toegenomen, dialect is hot.

Probleem

Limburg en literatuur zijn in dit verband problematische termen. Dat Limburgse literatuur alleen of vooral literatuur is in dialect, is een misverstand. De staatkundige constructie onder de naam Limburg functioneert pas sinds 1867, en de naam zelf is willekeurig gekozen, voor hetzelfde geld had de provincie Maastricht geheten. Lang voordat er van ‘Limburg’ sprake was, bestond er al literatuur in dit gebied, het Maasland, het stroomgebied van de Maas, vanaf  Luik tot voorbij Venlo, met het aangrenzend land uitdijend tot over de huidige Duitse en Belgische grens.

Literatuur zien als verzameling van hoogwaardig proza en poëzie of alleen als fictie is een verouderde opvatting. Essays, monografieën, biografieën, en kinderboeken, liedjes, toneel en cabaret (buute), literatuurwetenschap en bepaalde vormen van journalistiek horen evenzeer tot de literatuur als onbeholpen pogingen die zich als dichtbundel of roman voordoen. En uitgeverijen evenzeer als tijdschriften en literaire manifestaties. Literatuur is een veld, geen goed onderhouden siertuin. Overigens, dialectliteratuur is geen gewas om geringschattend over te doen. Ook die telt professionele schrijvers, zoals Ger Bertholet en Wim Kuipers, die zich in alle opzichten kunnen meten met Nederlandse. Dialectliteratuur kent professionele uitgeverijen en periodieken, ze bestrijkt vele genres, vertoont een ontwikkeling en heeft een geschiedenis. Het genre van de liedkunst bijvoorbeeld onderscheidt zich kwantitatief en kwalitatief, en mogelijk is publieksgerichtheid een bijzonder kenmerk.

Het eigene

Literatuur in Limburg floreert, wie daaraan twijfelt, leest geen provinciale krant, luistert geen (regionale) radio. Ook zonder de media bloeien al die literaire activiteiten, maar het bewustzijn van een culturele samenhang, van de beleving van ‘iets eigens’ zou bij betrokkenen en lezers veel minder zijn, misschien wel ontbreken. Of die samenhang, dat ‘eigene’ – die identiteit dus – zichtbaar is in het werk van schrijvers, is zelden concreet aan de orde. Waar ‘Limburgs’ in het algemeen voor staat, is in de media wel hot item, tot vervelens toe, maar met betrekking tot literatuur lijkt niemand er zijn vingers aan te willen branden. Voor wie er enigszins thuis in is, tekenen zich wel wat karakteristieke lijnen af, zoals rooms-katholieke biotoop en afzetten daartegen, mijnen en de verhalen daaromheen, platteland en dorp als decor. Wie wat verder zoekt, ontdekt breed uitpakkende verhalenvertellers, engagement, plaisir du texte (experimenteerlust en woordverliefdheid), magisch-realistische touch, en internationaal meer Duits dan Angelsaksisch georiënteerd. Echt overtuigend aangetoond is nog weinig, ofschoon Peter Nissen, Jos Perry en Op de Coul/Sijben een eind in de richting komen. Toch leeft het verschijnsel, het wordt, door wie erin geloven, beleefd als ‘van ons’!

Waar dat sluimerende bewustzijn van een literaire samenhang gekoppeld wordt aan historie en identiteit, komt de notie Limburgse literatuur in beeld. Dat impliceert dat die literatuur zich onderscheidt van de Nederlandse. En daar begint het palaver… Limburgse literatuur, dat is toch gewoon Nederlandse literatuur, waar praten we over!, waarmee de zaak voor intellectuele sceptici is afgedaan.

Wishful thinking

Toch hoeft spreken over Limburgse literatuur geen vorm van chauvinisme of van wishful thinking te zijn. Er is wat voor te zeggen de talrijke werken van in Limburg wonende en werkende auteurs die overduidelijk in Limburg gesitueerd zijn, denk aan romans als Zwarte Maas van Wim Koesen en Toplöss van Peter Lenssen, Limburgse literatuur te noemen.

Ook buiten de provincie wordt het onderscheidend kenmerk ‘Limburgs’ gehanteerd. Het aantal keren dat Nederlandse media schrijvers van het epitheton Limburgs voorzien, is legio. Niet alleen debutanten, ook renommées als jeugdboekenschrijver Bennie Lindelauf, Connie Palmen en Huub Beurskens krijgen die kwalificatie. Limburg is gezien vanuit de Randstad blijkbaar een duidelijk identificeerbaar geval van ‘anders zijn’. Het werk geeft daar ook vaak aanleiding toe: locatie, thema’s en motieven, en soms zelfs de stijl, invloeden van het dialect, maken die geografische aanduiding relevant. De Overijsselse, Gelderse of  Hollandse variant komt veel minder vaak voor.

Maar het blijft een punt, wat te doen met de professionele schrijvers, zij die hun boeken bij de Randstedelijke uitgeverijen uitbrengen, horen ze erbij of niet? Iedereen kent ze. Ik doe een greep. Ton van Reen, Wiel Kusters, Frans Budé, Leo Herberghs, Hans van de Waarsenburg wonen en werken in Limburg. Huub Beurskens, Marita Mathijsen, Connie Palmen, Ger Thijs, Lukas Hüsgen, Léon Hanssen, Chrétien Breukers, Peter Drehmanns, Leon Gommers, Hans Dekkers zijn hier geboren en getogen maar uitgevlogen. Het afgelopen decennium debuteerden bij landelijke uitgeverijen Jo Willems, Bennie Lindelauf, Wil Boesten, Jef Bogman, Ad Franssen, Frans Pollux, A.H.J. Dautzenberg, Michael Berg, Sjeng Scheijen, Daan Doesburgh, Elke Geurts, Anke Scheeren. De namen van Toon Hermans, Cyrille Offermans, wiens fictie aanwijsbaar sporen van Limburg vertoont, Joke van Leeuwen, die hier enige jaren woonde en werkte, Marente de Moor, die in Zuid-Limburg woont en werkt en er een roman situeerde, Jeroen Brouwers, onder andere in Maastricht en Bleijerheide getogen, wonend en werkend vlak over de grens, werken bij sceptici als een rode lap op een stier. Annexatie van die schrijvers maakt voor hen spreken over Limburgse literatuur bespottelijk.

Voorbeelden

Bij al deze relatief willekeurig genoemden is in een, soms belangrijk, deel van hun werk het gehalte Limburgs aanwijsbaar, wat niet wil zeggen dat het tot Limburgs te reduceren is. Het werk bevat elementen die er niet in zouden zitten als ze van elders kwamen. Het is ietwat  gratuit dat te illustreren aan een of meer van die auteurs, maar je kunt er niet onderuit. De romans van Bennie Lindelauf spelen zich niet alleen af in Limburgse gezinnen, ook in de taal zit herkenbaar dialect (Heivisj), Ton van Reen zou een andere schrijver zou zijn zonder de Limburgse historie, de Peel, de Mijnstreek en rooms-katholieke monocultuur. De dichter Leo Herberghs is ondenkbaar zonder zijn Zuid-Limburgs heuvellandschap en de aanraakbare nabijheid van de Duitse literatuur – dit laatste geldt voor meer schrijvers, onder wie Frans Budé; Huub Beurskens gebruikt naast locatie en motieven ook de taal van zijn andere ik, dat geldt ook voor Ad van Iterson; het debuut van Connie Palmen was een ander boek geweest zonder Limburg-roots, IM verliest zijn dramatische ontknoping; Wiel Kusters en de mythe van het ondergrondse leven zijn onscheidbaar. Bij nieuwe generaties is dat niet anders. Jo Willems bijvoorbeeld situeert zijn ambitieuze debuutroman Paladijnen in de sneeuw in een even gefingeerde als herkenbare mijnwerkersstad en verwerkt het taaleigen van de streek in dialogen en ter karakterisering van personages.

Verbindingen te over. Maar behalve voor wat traceerbaar is, zoals locatie, thema’s en motieven, zijn er geen bewijzen, het blijven indicaties, systematisch onderzoek ontbreekt en inventarisaties tot nu toe zijn zeer onvolledig en daardoor niet overtuigend. Van enige samenhang tussen de verschijnselen is nog niets aangetoond. Echt serieus,  het hele veld bestrijkend onderzoek moet nog beginnen.

Desondanks

Wie het desondanks ridicuul vindt deze ‘vaderlandse’ auteurs tot een ‘Limburgse literatuur’ te rekenen – ze schrijven tenslotte in het Nederlands – gaat ervanuit dat de geografisch/ staatkundige indeling van literatuur de enige legitieme is. Europese literatuur, dat wil er bij hen nog wel in, de literatuur van een regio binnen dat geheel, een  eigenheid toe te kennen, haar te definiëren, blijft taboe. Wellicht dat die afwijzende houding samenhangt met het ontbreken van identificatie met het regionale Gesamt, Limburg. Of misschien beter gezegd verzet tegen de wijze waarop die identiteit in heden en verleden geformuleerd en uitvergroot is. De omgang van de zuiderling met het Limburgerschap is problematisch. Identiteit is problematisch, de moderne mens kent vele identiteiten, ook qua herkomst. En de nieuwste opvatting over identiteit is dat die door ‘de ander’ toegekend wordt.

Ikzelf zal me niet gauw Limburger noemen – ik ben een Nederlander uit de Oude Mijnstreek, vaak voel ik me Rijnlander, ook Europeaan -, maar  ‘t hart bloeit me open als ik mijn dialect hoor, en ‘zuiders’ voel ik me wel, en bijzondere belangstelling voor wel en wee en de geschiedenis van de streek heb ik ook, en ik dompel me graag onder in volksfeesten en ‘moderne’ stadscultuur. En het ‘eigene’, zelfs dat voel ik soms. Zo gewaagde ik laatst in een misantrope bui ‘over de oeroude Limburger in mij: de vrolijk-leugenachtige, dromerige schijterd en melancholieke dweper…’, en Amsterdammer voel ik me ook.

Terug naar de feiten. De vraag of taal of staat de enige onderscheidende criteria zijn om ‘literaturen’ te identificeren, is in de literatuurwetenschap allang geen punt meer. Een van de meest prominente nieuwe denkers op dit gebied is Joep Leerssen, Spinoza-prijswinnaar en schrijver van onder meer de fantastische kleine roman  ’t Verhaol Muringe mèt en zónder Paulien. Voor hem, en nu parafraseer ik, is literatuur in het hedendaagse Limburg de uitkomst van letterkundige activiteiten in het verleden. Waarmee gezegd is dat alle teksten die hebben bijgedragen tot de uitkomst daarvan erbij horen ongeacht taal, genre of biografie van de auteur. Leerssen draait het dus om: het is niet Limburg dat letterkunde genereert maar de letterkunde heeft Limburg/ het Limburgse gegenereerd. Leerssen verwacht dat dit perspectief iets unieks gaat opleveren. Het gebied waar Limburgs voor staat, zegt hij, zou wel eens een kruispunt kunnen zijn van uiteenlopende identificatie-patronen, gelieerd aan de verschillende centra die in verschillende periodes hun culturele expansie of invloed hier deden gelden (Keulen, Brussel, Luik, Rome, Amsterdam). Daarmee is een significant onderscheid gegeven en identiteit vastgesteld en dat zonder te vragen of en in hoeverre de schrijver Limburger van geboorte of vorming is, want je beperkt je tot het werk, tot de teksten. ‘Geboren en getogen’ zijn dan ondergeschikt aan de wijze waarop  Limburg in hun werk aanwezig is.

Maar ook voor wie niet zover wil gaan, Limburgse literatuur bestaat. Je moet er alleen de blik op richten, dan ga je de dingen zien. De al eerder genoemde commissie gaat bijvoorbeeld constateren dat Limburgse literatuur historisch gezien gestalte heeft gekregen in verschillende talen, Limburgs, Nederlands, Frans, Latijn en Duits, en zich waarschijnlijk onderscheidt qua internationale oriëntering, maar ook functioneel, thematisch, en mogelijk ook stilistisch, van Randstedelijke en Vlaamse literatuur.

Maar

Maar misschien beslissender voor de levensvatbaarheid van het fenomeen literatuur van Limburg dan deze meta-beschouwingen is of er iets voor de lezer te beleven valt in die Literatuur uit Limburg; of daar iets te ontdekken valt wat je in andere contexten mist of er zich van onderscheidt. Die identiteit, dat komt vanzelf wel, is nu geen halszaak.

Ja, er is veel te beleven. De veelsoortigheid, kwaliteit en internationale oriëntering van literatuur van de 13e eeuw in het Maasland bleef anderhalve eeuw lang onopgemerkt, op een gestereotypeerde Heynric van Veldeke na. Doordat Frits van Oostrom in zijn literatuurgeschiedenis Stemmen op schrift de literair-historische blik specifiek op het Maasland vanuít het Maasland richt, krijgt wat vanuit randstedelijk perspectief marginaal lijkt, nu een nieuwe betekenis. Emile Ramakers’ voorbereidend onderzoek naar Maastrichtse kloosterbibliotheken belooft opwindend nieuws uit de 15e -eeuwse scriptoria. Ine Sijben en Hans Op de Coul schreven boeiende geschiedenissen met onverwachte verbanden over vooroorlogse dichters. Nadere beschouwing van auteurs in de jaren zestig tot negentig laat een ontwikkeling in generaties zien en een perspectiefverschuiving qua culturele oriëntatie. En misschien heeft Koen Eykhout wel gelijk door onder anderen Leon Gommers, Huub Beurskens, Hans Dekkers, Michel Maas en Connie Palmen in te spinnen in een net van zuiders ‘poëtisch realisme’, waarin mijns inziens ook dialect-auteurs als Bertholet en Kuipers passen. Mogelijk representeren de diverse stijlregisters in Beurskens’ werk de nieuwe identiteit van de ‘migrant’ die los staat van ‘worteling, hechting en verankering’; mogelijk is ‘meerstemmigheid’ ook bij Gommers, Hüsgen en Dekkers een resultaat van de complexe relatie tot herkomst en zijn Manuel Kneepkens talige bokkesprongen Limburgser dan alle inheemse carnavalspoëzie bij elkaar. Misschien is het geloof van Budé in de magie van de taal en de metamorfose in Herberghs’ poëzie van een heidens katholicisme, en is Connie Palmens zegetocht door de literatuur ook een gespiegelde kruisweg.

En voor wie de taal machtig is, of zich die machtig wil maken, waar vind je een De Percessie vaan Sjerpenheuvel, waar een Ger Bertholet, die van radio-columns een literair genre maakte in een barokke koppeling van engagement en verbeelding, een dichter als Wim Kuipers die z’n eigen poëtische taal samenstelt? En waar vind je ‘bühnetaalkunstenaars’ als Petra Kaiser, liedjesmakers/ tekstschrijvers als Jan Hendriks, Ton Engels, Gé Reinders, Arno Adams, Peter Beeker en Graund bij wie poëtische verbeelding extra maat krijgt in de muziek? En hoe rijk is de traditie waarin ze figureren!

En uit het ongerijmde

Zonder de context van Limburgse literatuur had niemand uitgekeken naar  Emile Hollmans eerste roman, zou uitgeverij Azul Press niet bestaan, zou Paul van der Velden geen publiek hebben en Van Reen niets om zich tegen af te zetten, zouden het intrigerende, zich aan alle genres onttrekkende Nazi te Venlo van Lucas Hüsgen en het rijke Versteende wouden van Wiel Kusters en Jos Perry maar één leven hebben, wisten we niet van het bestaan van Martijn Icks’ Heliogabalus. Een denkbeeldige biografie en kon ik u niet aanraden de tintelingen te ondergaan van Gommers’ proza of uw literaire weerbaarheid op de proef te stellen met de De wereldomwandelaar van Govert Derix. Alleen al vanwege de eigenzinnigen en de experimenteerdrift is literatuur uit Limburg de moeite waard. Maar dat is een ander artikel.  Ook dat je de literatuur in Limburg een Lanoye of een Verhulst zou wensen.