In quarantaine komt Leon Verdonschot erachter dat hij een voorkeur heeft voor live-albums.
Mijn auto heeft een harddisk-recorder waarop je cd’s kunt vastleggen, zodat je ongeveer vijftig albums kunt afspelen in cd-kwaliteit zonder een bijrijdersstoel vol rond slingerende plastic hoesjes. Die recorder is in de loop der tijd een selectie geworden van de albums die ik nooit moe word, en die bij uitstek passen bij autoritten.
De laatste tijd merk ik dat ik toch steeds vaker albums vervang door andere. Het duurde even voor ik door had wat die nieuwe albums met elkaar gemeen hebben. Niet de muziekstijl: ze gaan van rock tot americana, van hardcore tot hiphop. Wat ze wél gemeenschappelijk hebben: het geluid van publiek. Het zijn allemaal live-albums.
Opgenomen in de legendarische CBGB’s in New York, de Royal Albert Hall in Londen, een MTV-studio vol publiek, een Duits stadion, de House of Blues in Boston, een park in Dublin, de Oranjerie in Roermond, Madison Square Garden.
Je hoort publiek dat netjes klapt, in de beschaafde keurigheid van een avondje schouwburg. Publiek dat van het podium springt en daarbij per ongeluk de microfoon van de zanger raakt, waardoor die een volledig couplet mist.
Publiek dat joelt, juicht, schreeuwt, fluit. Dat meeklapt in de maat en net erbuiten. Dat meezingt, hard en vals, maar uit de grond van het hart. Publiek dat klinkt naar een zaal vol beren van mannen, publiek dat klinkt naar een zaal vol jonge meisjes, schel in hun gil.
Publiek dat klinkt naar de euforie van een liveshow, of die zich nou afspeelt op het gammele podium van een café in het zuiden van de VS, een uitverkochte Ziggo Dome of een met het publiek meegolvend stadion.
Kleine en grote menigten waar ik voor mijn gevoel al een eeuwigheid geen onderdeel meer van ben geweest – in werkelijkheid was het 7 maart, bij The Hold Steady in de Electric Ballroom in Londen. Zo rijd ik momenteel rond: in een rijdende concertzaal. Kennelijk de volgende fase van het afkickproces.
LEON VERDONSCHOT