Vijf druppende waterkranen

“Sinds kort volg ik een master muziektheater in Leiden. Vermoedelijk zal ik meer in de richting van de performance opschuiven en misschien maak ik dan ook meer gebruik van al die opnameapparatuur en muziekinstrumenten hier in mijn atelier. Die komen nu vooral van pas in de bandjes waarin ik speel.

Ik wilde altijd al de wereld om me heen grijpen. Ik vind het heel fijn om dingen stil te zetten. Inspiratie haal ik uit het zenboeddhisme en het Japanse Wabi Sabi. Gewoon zitten en zien hoe de dingen door de bomen waaien. Kleine alledaagse dingen trekken mijn aandacht. Het is mooi om iets kleins of schijnbaar onbeduidends als een vallende druppel uit te vergroten. Ik bedacht een installatie van vijf druppende waterkranen, de druppels vallen via ketels en op borden. Het geluid van zo’n druppende druppel doet me denken aan een leeg huis, iets dat achter gelaten is. Omdat ik zo’n druppel uit de context van een oud of verlaten huis haal, krijgt die een andere betekenis. Zeker als ik vijf kranen laat druppelen ontstaat er een door toeval gecomponeerd meditatief muziekstuk. Ik stuur dat zo min mogelijk, ik wil dat het een eigen leven gaat lijden. Mijn werk herbergt ook een zekere eenzaamheid. In die zin is het heel eenduidig: what you see is what you get. Ik werk niet met computers, ik blijf in de analoge wereld. Al het materiaal waarmee ik werk is doorleefd, heeft een verleden. Het moet wel aards blijven. In Maastricht loopt een stadsindiaan rond. Hij kwam vaker mediteren tussen mijn lekkende kranen toen ik die tentoonstelde. Men vond de ruimte waarin ik exposeerde sacraal, vergeleek die met een kerk. De installatie dwong die concentratie zelf af.

Veel inspiratie haal ik uit de wereld om me heen als ik wandel in stad of bos.

Andere inspirator is Panamarenko. Eerst wist ik niet wat ik met die vliegende apparaten van hem aan moest. Want die dingen functioneren niet goed of niet. Tot ik begreep dat ze moeten functioneren in je fantasie, de suggestie dat je ermee weg zou kunnen vliegen is voldoende.

Misschien zijn al die instrumenten en opnameapparaten om me heen wel vooral ballast. Ik ben een gearslut, machinegeil. Deze instrumenten gebruik ik niet echt voor mijn installaties. Al heb ik wel eens een treintje laten rijden en door grote boxen het geluid ervan zwaar versterkt laten klinken. Ik houd van contrasten. In Heerlen zal ik denk ik ook een fragiel houten tankje en een bunker exposeren, die beiden niet tegen een stootje kunnen. Ze symboliseren alleen maar bescherming.

Speciaal voor de tentoonstelling werk ik aan een installatie met zes harmoniums. In mijn atelier heb ik ze uit elkaar gehaald en alleen de geluidselementen en de toetsen intact gelaten. Ik sluit ze aan op evenzoveel stofzuigers. Ik geef ze allemaal een eigen klank en via sensoren springen ze een voor een aan en zo verandert de klankconstructie. Zo krijg je een droomachtig geluid, een bijna meditatieve klank als bij Tibetaanse monniken die op elkaars resonantie zingen. Na een tentoonstelling bij Bonnefanten Roermond en een project in Istanbul ga ik aan de slag voor de Parade in Den Bosch.  Voor de afsluiting mag ik een boot ontwerpen met een pijporgel waarop een organist zal spelen, samen met Bart van Dongen van Intro In Situ. Misschien gaat het wel sneller dan ik denk.”