Én er is de opvoering – de tweede pas – van Luceberts oratorium ‘Troost de hysterische robot’ uit 1988. “Een buitenlans die niemand zich mag laten ontgaan.”
Lucebert in Landgraaf
Zijn ze er nog, de meisjes van tien die hun poesiealbums door vriendinnen en juffen laten volschrijven met tranenrijke beloften van eeuwige vriendschap en trouw? En de verlegen Romeo’s van vijftien die hun even verlegen Julia’s met smachtende verzen uit de tent proberen te lokken? Het moet wel haast, gezien de astronomische aantallen gedichtenschrijvers waar onderzoekers gewag van maken. Enkele jaren geleden waren er dat volgens een NIPO-onderzoek maar liefst 620.000. Ook als niet alle puberale liefdesgedichten de uitverkoren adressant bereiken, mogen we aannemen dat er in ons land toch minstens zo’n half miljoen lezers van poëzie bestaan.
Dat zijn getallen om van te duizelen. Je zou denken dat de planken in de boekhandels moeten bezwijken onder het gewicht van de poëtische zielenroerselen. Maar niets is minder waar. Een paar schamele bundeltjes, liefst van Toon Hermans of een zelfbenoemde stadsdichter, dan heb je het in de meeste winkels wel gehad.
Kennelijk bestaat er een hemelsbreed verschil tussen het gedicht als hoogstpersoonlijke brief en het gedicht voor een anonieme lezer, het gedicht van de amateur – in dit geval zeer letterlijk op te vatten – en dat van de professional, het gedicht van de hartenbreker en dat van de taalsmid. Kennelijk heerst het idee dat poëzie als kunst, want daar gaat het om, moeilijk en onbegrijpelijk is. En een beetje is dat ook wel zo.
Maar het is ook een vooroordeel. Poëzie is er niet alleen om te begrijpen, sterker: een zekere onbegrijpelijkheid moet je voor lief nemen, zoals bij alles wat je ontroert, imponeert, in vuur en vlam zet.
Het is net als bij ambitieuze muziek: je moet er naar leren luisteren. En het helpt als je de dichter (m/v) zelf hoort voordragen. Alle reden dus om op 19 en 20 april naar Landgraaf te gaan. Daar wordt, alweer voor de achtste keer, de Dag van de Poëzie georganiseerd, na de Nacht van de Poëzie (Utrecht) en Poetry International (Rotterdam) de belangrijkste poëziehappening van het land. Aantrekkelijk is de dag, die vreemd genoeg twee dagen duurt, onder meer vanwege de afwisselende programmering en de muzikale entr’actes.
Het festival begint op zaterdagavond in Landgoed De Overste Hof in Landgraaf met optredens van Mustafa Stitou en Rutger Kopland en de bekendmaking van de winnaar van de Jo Peters Poëzieprijs, genoemd naar de in 2001 overleden uitgever en oprichter van het festival. De vier genomineerde dichters lezen voor en gaan vervolgens in gesprek met Marjoleine de Vos en Marja Pruis. Gezien de reputatie van beide dames beloven dat spannende en leerzame gesprekken te worden. Op zondagochtend mogen tijdens het jeugdpoëziefestival 150 jeugdige talenten hun werk komen voordragen.
Zondag zijn er optredens te verwachten van onder meer Anneke Brassinga, Frans Budé, Judith Herzberg, Hans Groenewegen en Gerrit Kouwenaar, de bijna vijfentachtigjarige, in elk geval mentaal nog uiterst vitale nestor van de Nederlandse poëzie. Attractie van de dag is een uitvoering van het oratorium ‘Troost de hysterische robot’ van Lucebert, een stuk met een verhaal. Op 20 mei 2006 hield ik in het leegstaande Shell-gebouw aan het IJ in Amsterdam een lezing over Lucebert. Dat gebeurde tijdens het eerste Overhoeksfestival op uitnodiging van de bewonersvereniging Amsterdam Noord. Het festival moest de gemeente ervan overtuigen dat in het Shell-gebouw een cultuurcentrum moest komen dat zijn naam en inspiratie ontleende aan Lucebert. Mijn lezing ging over de ideeën van de in 1994 overleden schilder-dichter over een eigentijds museum als interdisciplinaire werkplaats.
Een jaar later vond tijdens het tweede Overhoeksfestival, geheel in de geest van de kunstenaar, de wereldpremière plaats van ‘Troost de hysterische robot’, niet door professionele zangers maar door een aantal dichters begeleid door elektronische muziek. Kort daarna werd bekend dat de bewonersvereniging Amsterdam Noord de exploitatierechten van het Shell-gebouw kreeg. De uitvoering van het oratorium in Landgraaf is de tweede ooit. Dat is een buitenkans die niemand zich mag laten ontgaan.
Lucebert schreef de tekst van het oratorium in 1988. Jacob ter Veldhuis, een van Nederlands belangrijkste componisten, zou het complexe werk op muziek zetten maar daar is, afgezien van een paar aria’s, niets terechtgekomen. In het stuk beschrijft Lucebert een inktzwarte wereld, waarin slechts sprake is van intimidatie en tirannie. Aan de dreiging kan alleen zingend ontkomen worden. Maar de taal is geschonden, de zintuigen zijn verminkt, zingen is haast onmogelijk geworden. De figuur van ‘de technicus’ belooft verlossing: hij zal een mens ontwerpen die, door hartstocht noch doodsangst van de wijs te brengen, in zijn volmaaktheid tevens volkomen leeg is: de robot. Daar tegenover staan de niet te imponeren ‘kinderen van de nevel’ die, geïnspireerd door heks en tovenaar, ‘lachen en joelen om gevaren / aan de hemelse afgrond’. In het fenomenale slotkoor bewijzen zij dat er ook in prozaïsche tijden nog gezongen kan worden.
De achtste Dag van de Poëzie in Landgraaf peilt het muzikale gehalte van de poëzie twintig jaar later. Ik ben benieuwd of ze er nog zijn, de dichters die de eentonigheid van het bestaan in flonkerende zinnen logenstraffen, de meisjes van tien of de jongens van vijftien die heus wel weten dat ze geacht worden te piepen zoals de ouden zongen, maar die hier laten horen tot heel wat verrassender piepwerk in staat te zijn.
Dag van de Poëzie, 19 en 20 april in Landgraaf. Zaterdag is de Avond van de Nieuwe Poëzie in de Overste Hof (20.00 uur). Zondag is het Jeugdpoëziefestival in de Rabobank (10.00 uur). De slotmiddag met bekende dichters en de opvoering van Luceberts ‘Troost de hysterische robot’ is weer in de Overste Hof (13.00 uur).