Het Nedinsco-complex in Venlo is een cultuurmonument van bovenlokale betekenis, misschien verklaart dat de onverschilligheid van de lokale bestuurders: zij keken weg, het gebouw werd prijsgegeven aan het verval. Nu de restauratie aanstaande is, komt het erop aan het gebouw een culturele functie te geven. Als lieu de mémoire bijvoorbeeld.

De gemeente Venlo en de Woningstichting Venlo-Blerick hebben eindelijk besloten tot ‘duurzame restauratie en herbestemming’ van het Nedinsco-complex. Goed nieuws, zou je zeggen, temeer daar de aangezochte architecten – Diederen en Dirrix – met de restauratie van de Eindhovense Witte Dame ruimschoots hebben bewezen dit soort werk aan te kunnen. Maar de opdracht die zij meekrijgen is teleurstellend. Er komt een uitbreiding met een parkeergarage van maar liefst vijf lagen en er komen woningen op de tweede en derde etage, de rest is nog open. Ook als dat allemaal op acceptabele manier wordt gedaan valt te vrezen dat er van het oorspronkelijke complex niet veel overblijft.

Voor een cultuurmonument van deze allure is er maar één adequate bestemming: een culturele. Het Nedinsco-complex behoort tot de zeer weinige uitgesproken exponenten van het Nieuwe Bouwen in Nederland. Hoewel niet zo fraai als de Rotterdamse Van Nellefabriek is er alle reden voor een zo authentiek mogelijke restauratie, inclusief trappenhuizen en andere nog aanwezige elementen van het interieur. Natuurlijk is het verval van Nedinsco niet te vergelijken met de ruïnering – vooral ten gevolge van bombardementen – van het Neues Museum in Berlijn, maar het door de Engelse architect David Chipperfield gevolgde restauratieprincipe zou ook dat van Nedinsco moeten zijn: maak de geschiedenis van het gebouw zichtbaar in het gebouw.
Daarom dit voorstel: maak van Nedinsco een lieu de mémoire. Die term komt van de Franse historicus Pierre Nora, die tussen 1984 en 1992 onder deze titel een zevendelige ‘herinneringsgeschiedenis’ van Frankrijk uitgaf. Daarbij ging het om de beschrijving van plekken die de kwijnende collectieve herinnering konden stimuleren. Het ligt voor de hand dat de internationale belangstelling voor zijn project – ook in Nederland verschenen er vier delen Plaatsen van herinnering – niet kan worden losgezien van het reële verdwijnen van betekenisvolle, met historische verhaalstof geladen plekken.
Maar die verhaalstof ligt nooit voor het oprapen, verhalen moeten worden verteld door mensen die in staat zijn de sporen ervan te lezen – getuigen, schrijvers, historici, archeologen, kunstenaars. In het geval van Nedinsco gaat het om twee soorten, gedeeltelijk met elkaar verweven verhalen: die van het gebouw als architectonisch monument en die van het gebouw als geheime werkplaats voor de Duitse oorlogsindustrie.
Het architectonische verhaal zou de geschiedenis van het Nedinsco-gebouw moeten relateren aan de geschiedenis van het Bauhaus, de progressieve alliantie van architecten, ontwerpers en beeldende kunstenaars die in het interbellum een radicale modernisering van de industriële cultuur, ja van het hele leven nastreefde. Hitler verbood het Bauhaus in 1933, maar had er geen bezwaar tegen dat de clandestiene oorlogsindustrie in het door het Bauhaus geïnspireerde Nedinsco ook daarna op volle toeren bleef draaien.
Tot deze, grotendeels onbekende, verhaallijn behoort de collaboratie van plaatselijke (en landelijke?) bestuurders waardoor Carl Zeiss in Venlo zijn bij het Verdrag van Versailles verboden gang kon gaan. En natuurlijk behoren daartoe de verhalen van de mannen die tijdens de tweede wereldoorlog in het gebouw te werk werden gesteld. De eerste indruk die Annemarie Staaks daarvan geeft in het artikel op de pagina’s hiervoor, doet vermoeden dat hier voor beoefenaren van de oral history een goudmijn aan schrijnende verhalen op ontginning wacht. Daarvoor is haast geboren, de arbeiders van toen hebben niet het eeuwige leven.
Nedinsco zou als lieu de mémoire een multifunctionele ruimte moeten worden. Museum, bibliotheek, studie- en documentatiecentrum zouden de lokale geschiedenis van Venlo in de twintigste eeuw op talloze manieren kunnen koppelen aan de internationale geschiedenis. En zeker zo belangrijk: een herinneringscentrum is geen mortuarium, het zou een vitale krachtbron kunnen zijn voor nieuwe, eigentijdse allianties van geëngageerde architecten, ontwerpers, docenten en beeldend kunstenaars die in Nedinsco onderdak zouden moeten krijgen.

Schrijver, essayist en cultuurcriticus Cyrille Offermans is vaste medewerker van Zuiderlucht.