Maarten Doorman heeft drie banen. Hij is als filosoof verbonden aan de universiteit van Maastricht, hij is lector aan de hogeschool Zuyd en bijzonder hoogleraar Journalistieke kritiek van kunst en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft geleerde boeken en is dichter.

Mijn dochter van vijftien krijg ik niet aan Couperus

Maarten Doorman (1957) is een harde werker. Weliswaar koesterde hij na zijn middelbareschooltijd ‘niks worden’ als het ultieme levensdoel, anno 2007 moet worden geconstateerd dat hij daarin niet helemaal is geslaagd. Naast zijn banen publiceert hij met enige regelmaat in krant en tijdschrift. Bovendien is hij vader van vijf kinderen.
Maarten, je weet dat de grote pedagoog Rousseau zijn kinderen – als ik me niet vergis had hij er ook vijf – te vondeling heeft gelegd, wat hem op de begrijpelijke hoon van Voltaire kwam te staan. Hoe zit dat met jou? Jij bent toch ook een cultureel opvoeder van de jeugd – ben je dat ook voor je eigen kinderen? Of heb je ook wel eens met de gedachte gespeeld die maar eens te vondeling te leggen?
“Ja, dat heb ik vaak overwogen. Maar nooit langer dan een paar seconden waarin ik me moest beheersen ze geen draai om de oren te geven. Natuurlijk ben ik veel van huis en waarschijnlijk zal mijn vrouw een ander beeld van mij als opvoeder geven, maar ik doe mijn best. In principe is het weekend voor mijn gezin.”
We zitten in de sobere werkkamer van Doorman, dichtbij het Vrijthof. Café De Poort, waar we hadden afgesproken, bleek te lawaaierig voor een serieus gesprek. “De koffie is hier minder goed, maar het is er in elk geval stil.” Aan de wand posters met de hoofden van Arthur Danto en Arthur Schopenhauer, twee denkers die in het werk van de Doorman een vooraanstaande rol spelen; op Schopenhauer studeerde hij in 1984 cum laude af. Verder een tekeningetje van Alberto Giacometti. “Uit een oud nummer van Raster gescheurd,” licht hij toe.
In alle ernst, hoe slaag je erin al die verschillende activiteiten op elkaar af te stemmen? Leef je gedisciplineerd?
Doorman: “Ik kom met betrekkelijk weinig slaap toe, een uur of zes is voldoende. En ik zit natuurlijk veel in de trein. Ik moet één dag in de week hier in Maastricht zijn, soms ook twee dagen. Dan zit ik dus zes uur in de trein, en lees ik de krant, neem ‘stukken’ door, bereid colleges voor, corrigeer werk van studenten. Hard werken is niet erg als je het graag doet, het komt erop aan dat je je goede stressniveau leert kennen, de hoeveelheid stress die juist bevorderlijk is voor het leveren van goed werk. Maar het is waar, mijn vrije tijd komt wel eens onder druk te staan. En dus moet je ambitieuze voornemens vaak uitstellen. Ik had De romantische orde al jaren eerder willen schrijven, maar dat kwam er telkens weer niet van. Wat achteraf misschien wel goed is, soms moeten ideeën lang rijpen voor je er een boek over kunt schrijven.”
Uit de universitaire wereld klinken de laatste jaren steeds luidere klachten over het niveau van de aankomende studenten. Is het werkelijk zo erg?
“De studenten zijn in de periode die ik als docent kan overzien, zo’n jaar of twintig, onmiskenbaar zelfstandiger geworden. Dat is prima. Maar er is sprake van een vreemde paradox. Ze werken zelfstandiger, maar gebruiken die vrijheid soms om niets te hoeven doen. En dat kan in de nieuwe pedagogische verhoudingen moeilijk gecorrigeerd worden. Ik wil niet terug naar de autoritaire jaren vijftig, zoals de mensen van Beter Onderwijs Nederland soms lijken te willen. De situatie van toen was allesbehalve ideaal. In het probleemgestuurde onderwijs zoals we dat hier in Maastricht kennen, zitten zeker waardevolle elementen. De toegenomen zelfstandigheid van de studenten is een wezenlijke vooruitgang, maar er zouden toetsen moeten komen met een bindend studieadvies: wie zakt, moet weg. De studie is nu veel te vrijblijvend. Maar zo’n correctie zal er niet komen, want dan komt onmiddellijk de werkgelegenheid van jonge collega’s in gevaar.”
Dan heb je het over het nieuwe leren. Ik begrijp dat het ook nieuwe vormen van ontduiken, van niks doen uitlokt. Maar is dat aan het beginniveau te zien? Weten beginnende studenten minder dan vroeger?
“Daar moet ik een duidelijk antwoord op geven: ja, ze weten aanzienlijk minder. Ik kan ook precies zeggen sinds wanneer dat het geval is, namelijk sinds de invoering van het Studiehuis in het middelbaar onderwijs. Ik ben niet zonder meer tegen dat Studiehuis, maar dan moeten er eisen gesteld worden in de vorm van duidelijke eindtermen. De belezenheid is dramatisch teruggelopen. Kennis van de literatuur- en cultuurgeschiedenis is schrikbarend, bijgevolg is het globaal kunnen plaatsen van elementaire namen en begrippen voor veel studenten hoogst problematisch geworden. Ik geloof niet dat studenten dommer zijn geworden. Maar het verlangen om iets te leren is minder. Ik ben het niet eens met mijn Utrechtse collega Thomas Vaessens, die zo hoog opgeeft over dat geheimzinnige vermogen van jonge mensen tot multi tasking, lezen terwijl je op het internet surft, naar muziek luistert en met een vriendin telefoneert. Dat kan allemaal wel tegelijk, maar niet op een geconcentreerde manier. Lezen, naar muziek luisteren, eigenlijk elke serieus te nemen culturele activiteit vergt concentratie.”
Dan komt het gesprek onvermijdelijk op de canondiscussie die sinds enkele jaren in ons land woedt. Doorman is een van de aanstichters van dat debat. Hij is vóór zo’n canon, het doorgeven van de belangrijkste voortbrengselen van een gedeelde cultuur acht hij van eminent belang. In zijn recente essaybundel Paralipomena schrijft hij erover, zijn Amsterdamse oratie van 2004 is een uiteenzetting van alle misverstanden die er aan de canon kleven.
“Je wordt in een lastige positie gemanoeuvreerd als je voor een canon pleit, je wordt voor conservatief versleten. De afschaffers zijn de ware conservatieven. Zij leveren de jeugd over aan de smaak van de straat en dat versterkt de voedingsbodem van het populisme dat ons land zo teistert. Je zou in elk geval aan vwo-leerlingen eisen moeten stellen. Couperus, Nescio, of andere gedateerd lijkende en daardoor vreemde teksten als van Van Lennep zouden ze moeten kunnen lezen, ook als ze in een technisch profiel zitten. Het is moeilijk, ik weet het. Mijn dochter van vijftien krijg ik niet aan Couperus.
Zelf las ik Ferdinand Huyck van Van Lennep op mijn veertiende, eigenlijk alleen omdat we in Baarn in de Ferdinand Huycklaan woonden, maar ik vond dat een prachtig boek destijds. Mijn eerste werkelijk belangrijke literaire ervaring kwam een paar jaar later, toen ik De Metsiers van Claus las. Na wat ik nu maar een anti-intellectuele periode in mijn leven zal noemen (na zijn middelbare schooltijd zwierf Doorman een tijdlang door Europa en voorzag in zijn levensonderhoud met diverse klusjes en baantjes, onder meer in de bouw, CO), zo vanaf mijn twintigste, heb ik systematisch, gretig en in een hoog tempo een stevig leesprogramma afgewerkt, zowel in de literatuur als in de filosofie. Om Don Quichot in het origineel te kunnen lezen heb ik een tijdlang Spaans gestudeerd.”
Dan geeft Doorman me een recent nummer van Mosaïek, het tijdschrift van de faculteit cultuur- en maatschappijwetenschappen van Maastricht, met een bijdrage van zijn hand waarin hij desgevraagd canonvoorstellen doet voor ‘serieuze studenten’. Hij bepleit ‘een kleine bibliotheek met pakweg vijftig romans uit verschillende landen (…), dvd’s van een dertigtal films en een reeks historische tv-programma’s, een paar standaardwerken van literatuur- en kunstgeschiedenis, een stuk of tien vertaalde meesterwerken uit de filosofie (…) en de geschiedenis (…). Wij, docenten, zouden studenten (…) veel vaker moeten wijzen op tentoonstellingen over wetenschap en kunst binnen een afstand van 250 kilometer en op belangrijke voorstellingen en op het feit dat je geen Cultuurwetenschappen kunt studeren als je niet wekelijks een paar krantenbijlagen leest over wetenschap, kunst en literatuur, en af en toe ook eens een buitenlandse krant of een tijdschrift.’
Tot slot hebben we het over de literatuur- en kunstkritiek in ons land. En over poëzie, Doormans eigen poëzie. “De laatste twee jaar heb ik weinig poëzie geschreven. Ik kan dat niet zoals Pierre Kemp, in de trein, op de cadans van de spoorgeluiden. Die geringe productie is overigens niet een kwestie van tijdgebrek, het ontbreekt eerder aan de vereiste stilte en ruimte in het hoofd. Ik hoop dat die er binnenkort toch weer komt.”

Maarten Doorman: “Ja, sinds de invoering van het Studiehuis weten beginnende studenten aanzienlijk minder dan vroeger.”
foto Mark Kuipers