Wat meer nadruk op laten zien en wat minder op maken. Volgens Guus Beumer kan de tijdelijke tentoonstelling Out of Storage in de Timmerfabriek een aanzet geven tot een nieuw denken over cultuur in Maastricht. “Op een heel natuurlijke wijze komt hier de hele museumgeschiedenis van de afgelopen eeuwen samen.”
‘Het grootste tijdelijke museum van Europa’, trompetterden de eerste berichten over Out of storage enkele jaren geleden. De collectie van het Fonds Régional d’Art Contemporain (FRAC) Nord-Pas de Calais zou een jaar lang te zien zijn in het Eiffelgebouw, de monumentale witte voormalige Sphinx-fabriek op de kop van de Boschstraat in Maastricht. “De claim van het grootste tijdelijke museum was enigszins pedant”, geeft Guus Beumer nu toe, hij wist niet eens of dat wel klopte. “Maar het gaf wel aan dat het een bijzondere museale ervaring zou worden. Het maakte mensen enthousiast.”
Het idee ontstond toen de Vlaamse FRAC-directeur Hilde Teerlinck in 2008 een keer gastcurator was bij Marres, waar Beumer directeur is. Maar tussen droom en daad, zo bleek, lag een lange weg. Mensen die in mogelijkheden wilden denken kwamen tegenover mensen en vooral instanties te staan die liever dachten in onmogelijkheden. Als de ene barrière uit de weg leek geruimd, was de andere alweer opgeworpen. Het leegstaande Eiffelgebouw omtoveren in een tijdelijk museum bleek uiteindelijk een brug te ver. De al redelijk gerenoveerde Timmerfabriek aan de overkant van de straat diende zich aan als alternatief. Al kostte verwezenlijking ook daar veel pijn en moeite. Beumer: “Had me een half jaar geleden naar alle frustraties en rampspoed gevraagd en je had een galspuwende gifkikker tegenover je gehad. Nu alles alsnog op zijn plek is gevallen, ben ik milder. Sommige gebeurtenissen waren misschien wel nodig om tot stand te brengen wat nu tot stand is gebracht.”
Complimenten wil Beumer wel uitdelen. Hij noemt twee mensen met naam en toenaam “vanwege de wijze waarop zij zich met het project hebben willen engageren”: de voormalige Maastrichtse cultuurwethouder Jean Jacobs en Huub Smeets van Maastricht Culturele Hoofdstad 2018. “Hun strategische en politieke kennis was zeker toen de crisis in volle hevigheid losbarstte onontbeerlijk. Ze hadden het vermogen om zaken te voorzien: weet dat dit gaat gebeuren, let daar op.” Alle lof ook voor FRAC-directeur Hilde Teerlinck: “Zij heeft drie jaar lang gehoord dat het goed zou komen en is er wonderbaarlijk genoeg ook steeds in blijven geloven dat het goed zou komen. Anderen hadden al lang hun eerdere toezeggingen in getrokken.”
Beumer heeft een tropenjaar achter de rug. Hij was curator van de Nederlandse inzending voor de Biënnale in Venetië, duwde en trok eindeloos voor Out of Storage en bleef ondertussen – een mens zou het bijna vergeten – gewoon directeur van NAiM/Bureau Europa en Marres, twee cultuurinstellingen in Maastricht. Als hij voorgaat tijdens een rondleiding door de Timmerfabriek, lijkt de vermoeidheid nog geen vat op hem te hebben. Hij struikelt bijkans over zijn eigen enthousiasme. “Misschien komt de klap nog, als het wat rustiger wordt.”
Ook al was het Eiffelgebouw misschien niet echt het grootste tijdelijke museum van Europa geworden, het had volgens Beumer gegarandeerd ooh- en aah-uitroepen opgeleverd vanwege de oneindigheid van de ruimtes. “De Timmerfabriek dwingt dat niet af”, constateert hij al rondwandelend. “Dit gebouw heeft een heel ander soort maatvoering en roept geheel eigen problemen op. Met zoveel verschillende ruimtes heb je bijvoorbeeld dagelijks een stuk of twintig suppoosten nodig. Dat hebben we nu uiteindelijk ondervangen door de generositeit van een gigantisch leger aan vrijwilligers, die de bezoekers ontvangen en een oogje in het zeil houden. Maar ook inhoudelijk stelt de Timmerfabriek andere eisen. Hele grote installaties raak je er moeilijker kwijt; je moet in de Timmerfabriek heel precies nadenken over elk gebaar, omdat daar alles wordt gezien en gelezen, in tegenstelling tot het Eifelgebouw waar alles door de schaal oplost.”
Bij het nadenken over en het inrichten van Out of storage verraste de Timmerfabriek hem wel. “Op een heel natuurlijke wijze komt de hele museumgeschiedenis van de afgelopen eeuwen er in samen. En dat is mooi als verzamelingen en de notie van collectiemobiliteit tot je thema’s als instelling behoren. De Regoutvilla en de voormalige showroom hebben veel weg van het negentiende-eeuwse museum met kabinetten, een erezaal en natuurlijk licht van boven. Andere delen van het gebouw roepen associaties op met de twintigste eeuw, met de Rietveldvleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam en museum De Pont in Tilburg. Op de begane grond zijn er de hoge industriële ruimtes die wat depotachtigs hebben. Ze doen denken aan het museummodel van de eenentwintigste eeuw; het publieke depot zoals de Schaulager in Basel.”
FRAC-directeur Teerlinck is tevreden met de Timmerfabriek. “Voor haar betekent het meer rust. Qua brandveiligheid en bescherming tegen diefstal is het hier beter voor elkaar.” Bij Beumer zelf zie je nog altijd de lichtjes in de ogen aangaan als het Eiffelgebouw ter sprake komt. De geestdrift, de liefde voor het kolossale fabriekspand is er nog altijd bij hem. “Een tentoonstelling daar zou toch mooi zijn. Niet heel snel. Dat moet ik mezelf en ook de andere mensen niet aandoen. Maar misschien over vier, vijf jaar.”
Bovenop alle organisatiedrukte van de afgelopen tijd waren er ook andere zorgen. Weekblad Vrij Nederland verraste hem in mei met een weinig vleiend artikel onder de kop ‘De koopman van Venetië’. Beumer zou bij het verdelen van opdrachten wel erg vaak bij hetzelfde kringetje van mensen uitkomen, in veel gevallen zelfs bij het bureau Event Architectuur van zijn levenspartner Herman Verkerk. Riekte dat niet naar bevoordeling? Dagblad De Limburger meldde dat er een gemeentelijk onderzoek zou worden ingesteld. Beumer ontkent dat er sprake is van een onderzoek, de gemeente bevestigt dat. Woordvoerder Peter Pluymen: “Bij ons was vanaf het begin bekend dat hij veel met Verkerk samenwerkte. Net als bij het bestuur van Marres, dat als eerste verantwoordelijk is. We krijgen elk jaar een financiële verantwoording van zowel Marres als Bureau Europa, en die hebben nog nooit geleid tot opmerkingen. Bij ons is geen enkele aanleiding geweest om die stukken te gaan uitvlooien.”
Daarnaast is misschien ook de vraag gerechtvaardigd of Beumer het als kunstpaus in Maastricht niet te veel buiten Limburg zoekt. Zelf vindt Beumer van niet. “Er zijn al vier, vijf instellingen bezig met het aanleggen van een Limburgse collectie. Bovendien zijn er verschillende instellingen in Maastricht alleen al die lokale kunstenaars tonen. Mijn opdracht en taak als landelijke instelling- en de daaraan verbonden financiering – is allereerst internationale ontwikkelingen te laten zien. Wel vind ik het interessant om je als instelling te buigen over het idee van het lokale. Wat betekent dat vandaag, met aan de ene kant regiovorming op Europees niveau en aan de andere kant steeds verder uitdijende netwerken op een meer globaal niveau.”
Tegelijkertijd wil Beumer in Marres de plaatselijke cultuur bevragen. “Ons huidige project, A common dialect, neemt het idee van ‘de school’ onder de loep: de Tilburgse School en de Leipziger Schule als een model van samenwerking tussen kunstenaars.” Gevraagd naar een mogelijke Maastrichtse School neigt hij naar een ontkennend antwoord. “De meeste Maastrichtenaren komen van elders. De meeste kunststudenten zijn buitenlanders. Maar ook in een transitohaven moet je het belang van een plek onder de aandacht kunnen brengen. Alles is vandaag de dag tijdelijk, maar ook tijdelijkheid heeft blijvende consequenties en dat vereist onze aandacht!”
De tijdelijke tentoonstelling in de Timmerfabriek moet in de ogen van Beumer wat blijvends teweeg brengen. ‘Provisoire & définitif’, zoals het blauwe neon op het gebouw bloklettert. “Ik hoop op een zeker zelfbewustzijn van de stad, dat nodig is om de kandidatuur voor culturele hoofdstad in 2018 binnen te slepen. Creatieve industrie is het modewoord van nu, waarbij de meeste mensen een beeld hebben van een soort sexy machine die nieuwe activiteit creëert. Maar misschien moet het uitgangspunt wel heel anders zijn. De meeste culturele projecten gaan nu uit van productie en reproductie, maar zou Maastricht het niet meer moeten zoeken in presentatie en representatie?”
Beumer doelt op projecten met specifieke functies die van belang kunnen zijn voor het lokale kunstklimaat. “In zo’n project zouden lokale kunstenaars in een internationale context kunnen worden gepresenteerd. Dat sluit ook nauw aan bij het DNA van een stad die niet alleen kan buigen op achttien miljoen bezoekers per jaar, maar ook op partijen als de faculteit Culturele Wetenschappen, het Restauratie Atelier Limburg en de Jan van Eijck Academie. De stad heeft veel potentie, niet alleen door de verscheidenheid aan toplocaties, maar ook door de diversiteit aan partijen. Van dit netwerk maakt het culturele veld nog te weinig gebruik. Instellingen als Intro in Situ en het Huis van Bourgondië doen al mooie dingen op dat vlak. Doordat ze juist buiten de eigen locaties opereren, zijn zij per definitie op zoek naar partnerships. Maar er kan nog zoveel meer, als wij het belang van een instelling willen zien die verder gaat dan het bespelen van de eigen locatie.”