Poëzie
Voor zijn nieuwe dichtbundel ‘Een Vrolijk Dierenalfabet’ liet Manuel Kneepkens zich inspireren door ‘Tjielp – De literaire zoo’, het motto van de komende Boekenweek. Met zijn elfde bundel doet Kneepkens zijn reputatie als de dichter van ‘retorische kunstgrepen, luidruchtigheid en verbaal machtsvertoon’ alle eer aan.
‘We zijn de enige diersoort met verbeelding’
Op de dag van het interview meldt de krant dat de kuifleeuwerik met uitsterven wordt bedreigd. “Dat komt omdat er geen korenvelden meer zijn”, bromt Manuel Kneepkens in het café waar we een kop koffie drinken. “We hebben die vogels hun biotoop afgenomen. Weet je trouwens dat ik veel koolmezen in mijn tuin heb? Dat komt door de esdoorn. De bruidssluier heb ik eruit gegooid, die trekt wespen aan.”
Zijn dieren een goed thema voor de Boekenweek?
“Jazeker. Wij zijn zoogdieren. In Multatuli’s Woutertje Pieterse zegt Stoffel tegen een van de ongetrouwde vrijsters: ‘Juffrouw Laps, je bent een zoogdier’. Van schrik laat dat arme mens haar theekopje vallen. Maar het is een juiste opmerking. Kijk naar je vrouw als ze aan het bevallen is. Dat is niet anders dan bij een paard. Ons leven is niet veel méér dan geboren worden, paren en sterven. Maar wij zijn de enige diersoort met verbeelding. We zijn ons bewust van onze sterfelijkheid en kunnen ons dingen voorstellen die niet bestaan, zoals een god.”
Heb je iets met dieren?
“Ik houd van de natuur en van dieren, maar niet in het extreme. Heb honden, katten, cavia’s en parkieten gehad maar die zijn met de kinderen het huis uitgegaan. In de stad moet je geen hond houden. Maar ik heb liever een hond dan een kat. Een hond komt kwispelend naar je toe en vrolijkt je op. Een kat volgt zijn eigen leven. Mulisch noemde Gerard Reve een jeneverdrinker & kattenliefhebber, en zichzelf een whiskydrinker & hondenliefhebber, en zei: ‘Er is een levensgroot verschil tussen ons’.”
Stem je op de Partij voor de Dieren?
“Nee. Met een naam als Partij voor Mens & Dier hadden ze mijn stem gekregen. Nu vind ik het allemaal te eenzijdig. Maar Marianne Thieme, een oud-studente van mij, doet het prima. Ik ben blij dat de partij bestaat.”
Dichter, tekenaar, jurist en politicus Manuel Kneepkens (Heerlen, 1942) was twaalf jaar fractievoorzitter van de door hem opgerichte Stadspartij Rotterdam. Doel: een beetje poëzie in de gemeenteraad brengen. Door zijn onorthodoxe ideeën en zijn verbale schermutselingen met Pim Fortuyn (een ‘polder-Mussolini’) groeide hij uit tot een Bekende Rotterdammer. Ook was hij voorzitter van de landelijke partij De Groenen. “Van jongs af aan voel ik me betrokken bij de natuur. In de Oostelijke Mijnstreek, waar ik ben opgegroeid, was de natuur compleet vergiftigd. Als mijn wieg in de tuin stond, was die bedekt met een klamboe, en mijn moeder kon de was niet buiten hangen. Iedereen vond dat toen normaal. Milieuproblemen? Die waren er gewoonweg niet.”
Kneepkens, zoon van een mijningenieur, is al veertig jaar weg uit zijn geboortestreek maar kan zich nog altijd opwinden over de rigoureuze sloop van alles wat met de mijnindustrie te maken heeft: schachten, koeltorens, steenbergen en schoorstenen. “Een gruwelijke afbraak. De Mijnstreek is haar ziel ontnomen.” Na zijn dood wil hij gecremeerd worden; de as moet voor een helft in Rotterdam en voor de andere helft in Limburg worden uitgestrooid.
Als leerling van het Bernardinuscollege in Heerlen schreef Kneepkens al poëzie. Omdat onder anderen Marsman en Bloem jurist én dichter waren, koos hij voor de rechtenstudie. In Leiden, vlakbij de zee. Hij was van de zee gaan houden door de zomervakanties die hij met zijn ouders doorbracht in Noordwijk. Als preses van een studentenvereniging woonde hij aan het Rapenburg, boven een kapel. Door de kieren van de vloer walmde de wierook zijn kamer binnen.
Hij werd cultureel werker in Amsterdam en maakte de culturele revolutie van de jaren zestig mee. “In die jaren gebeurde wat ik ben en denk. Ik was als dichter subversief en een outsider. Plotseling werd de wereld poëtisch en kwam de verbeelding aan de macht. Dat was voor mij een hele merkwaardige gewaarwording. Ik ben trouwens tot de conclusie gekomen dat de verbeelding niet aan de macht moet zijn, maar zware oppositie moet voeren. Uiteindelijk moeten we rationele beslissingen nemen, daar is niets aan te doen.”
In 1997 hield Kneepkens, werkzaam aan de juridische faculteit van de Erasmus Universiteit in Rotterdam, de Anton Constandtse-lezing waarin hij een pleidooi hield voor betere dierenrechten. Nog steeds is hij van mening dat kistkalveren en legbatterijkippen het “hedendaagse proletariaat vormen dat bevrijd moet worden”. “Arbeiders in de 19e eeuw waren volkomen rechteloos. Ze hadden niks in te brengen, waren er alleen voor de productie. Dat is met dieren ook zo. Hun welzijn is beneden alle peil. Dieren in de bio-industrie worden op een gemechaniseerde en gerationaliseerde manier vetgemest en afgeslacht. Ze geven hun leven. Hoewel het maatschappelijk discours over dierenrechten is toegenomen, heeft dat niet geleid tot een evident basisrecht.” Dan, peinzend: “We zijn afgedwaald van de natuur. De tijd van de godsdiensten is voorbij, we leven nu in het tijdperk van de wetenschap. De kunst fietst daar tussendoor, kunst is nog het enige dat zich onttrekt aan de systematisering van onze technologische samenleving.”
Tijdens een recente lezing in Maastricht vergeleek Gerrit Komrij de dichter met “een stotterende aap op zoek naar de voederbak”. Hij deed 98 procent van de poëzie af als “volstrekte flauwekul”. Kneepkens: “Da’s natuurlijk baarlijke nonsens. We hebben grote dichters gehad: Nijhoff, Roland Holst, Lucebert. Ik vind dat Komrij altijd deprecieert. Dat komt omdat ie zelf niet zo’n geweldige dichter is. Hij is een geletterde, een lettré à la Victor van Vriesland. Hij is erudiet maar houdt vast aan 19e eeuwse rijmschema’s. Komrij bedrijft rijmelarij, maar doet dat beter dan Driek van Wissen.”
In zijn nieuwe dichtbundel Een vrolijk dierenalfabet zijn de associaties, door criticus Ben van Melick ooit omschreven als “balsturig poëtisch knip- en plakwerk”, niet van de lucht. Exemplarisch is het gedicht hommel waarin hij de hommel via ‘arme drommel’ sublimeert tot ‘soldaat Kloothommel’, met als apotheose
(kl)Oote (kl)Oote (kl)Oote Boe
in de grotten van Tora Bora
in de grotten van Han Lo!
Kneepkens: “Ik schrijf op hoe dieren mij inspireren. Zo verschijnt de vroedmeesterpad op de catwalk van een Parijse modeshow. Ja, ik laat veel toe in mijn associaties. Maar ik ga anders te werk dan Anton Koolhaas, die als het ware in het dier kroop.”
Bestaat de roodmaanvogel met zijn “pronkkleed van intens Perzisch miniatuurrood”?
“Nee, die heb ik verzonnen. Het is een satire op de moslims in onze samenleving. Denk aan iemand als Kader Abdollah, een kleurige vogel die naar Nederland komt en door mensen als Geert Wilders als ongewenst wordt beschouwd.”
Kneepkens is gestopt met politiek “om de grote roman te schrijven die ik altijd heb willen schrijven”. Het wordt een sleutelroman over opkomst en ondergang van een van zijn partijgenoten van Leefbaar Nederland: Pim Fortuyn. “Politiek was onder de duffe troep van Kok saai geworden. Een deel van het volk voelde zich niet meer vertegenwoordigd, zeker niet door links. Dat heeft het rechtspopulisme van Fortuyn geen windeieren gelegd. Maar Pim was een scud-raket, volstrekt niet in de hand te houden, zou en moest minister-president worden. Hij was entertainer en slachtoffer. Kreeg als een leerling van Faust angst dat hij op den duur iets had opgeroepen dat groter was dan hemzelf. Mussolini’s mars op Rome is vergelijkbaar met Fortuyns mars door de media. De media hebben een icoon van hem gemaakt. Het was geen ‘Wille zur Macht’ maar een ‘Wille zur Aandacht’. En wat heeft hij ons uiteindelijk gebracht?”
Manuel Kneepkens: “Gerrit Komrij bedrijft rijmelarij, maar doet dat beter dan Driek van Wissen.” foto Zuiderlucht
Manuel Kneepkens, Een vrolijk dierenalfabet. Uitgeverij Douane. Presentatie 14 maart bij boekhandel De Tribune in Maastricht.