Na het echec met het Nationaal Historisch Museum werd Valentijn Byvanck in februari directeur van Marres in Maastricht, dat hij omdoopte tot Huis voor Hedendaagse Cultuur. “Voor de goede orde: ik ga niet voor een André Rieu-publiek programmeren.”

Van het gerucht dat hij twee jaar geleden al naar Maastricht wilde, om directeur te worden bij het Bonnefantenmuseum, wordt door Valentijn Bijvanck (Nijmegen, 1964) ontkend. “Dat klopt niet.” En voor Marres is hij gevraagd. “Ik was best gelukkig als independent criticus en tentoonstellingsmaker in Amsterdam. Maar Marres trok me aan omdat ik het heerlijk vind om scherp te kunnen programmeren met een hecht team in een klein instituut. Ik vind het fijn om de handen in de aarde te hebben. Ik geloof niet in ideeën als ik ze niet zelf ten uitvoer kan brengen.”

Wat is je plan?

“Marres moet gaan leven. Dit huis staat in Maastricht en hoort iets te zijn waar Maastrichtenaren trots op zijn. Al snappen ze niet altijd alles wat hier gebeurt, ze moeten ze wel het gevoel hebben welkom te zijn en het leuk vinden om hier te eten of in de tuin tijd door te brengen. Het nieuwe logo, het aangepaste wapen van de bierbrouwersfamilie Marres, symboliseert ook onze aansluiting bij de stad en haar geschiedenis.”

Geen slecht woord over je voorganger Guus Beumer, maar dan valt er wel een hoop te winnen.

“Alle lof voor Frederique Bergholtz die Marres heeft opgezet en Guus Beumer die Marres in de basisinfrastructuur van het Rijk heeft gekregen. Maar als je veel pijlen richt op het Rijk en de Raad voor Cultuur om in die basisinfrastructuur te komen, dan betekent dat dat je soms ook in een spagaat komt met je lokale publiek. Dan is het vanzelfsprekend dat de derde directeur die relatie probeert te herstellen: we krijgen ons geld wel van het Rijk maar we zijn van Maastricht en we programmeren internationaal.”

Valentijn Byvanck maakt een superfitte indruk en barst van de ambitie. De cultuurhistoricus groeide op in Nijmegen, studeerde in Utrecht en woonde daarna negen jaar in New York, waar hij studeerde en als staflid werkte bij musea als het Smithsonian en The Metropolitan Museum of Art. Terug in Nederland kwam hij in 1998 terecht bij kunstcentrum Witte de With in Rotterdam, in 2002 werd hij directeur van het Zeeuws Museum. Van 2009 tot 2011 was hij een van de twee directeuren van het Nationaal Historisch Museum, een in de politiek geboren idee dat nooit van de grond kwam.

In de Maastricht begon je meteen te verbouwen.

“De ingang was aan de achterkant van het gebouw. Medewerkers vertelden me dat Guus Beumer vond dat het een huis was voor familie, en familie komt achterom. Ik zeg: we moeten meer familie en vrienden maken en dus gaat de voordeur weer open. Straks moet je vanaf de straat door de keuken het restaurant in kunnen kijken. We willen meer zichtbaar zijn.”

Was Marres te zeer in zichzelf gekeerd?

“Een bekende van me kwam naar Maastricht en vroeg bij de VVV naar Marres. Ze hadden er nog nooit van gehoord. Dat kan gewoon niet. Als huis voor hedendaagse cultuur willen we niet simpel gaan programmeren om een groter publiek te bereiken. We laten wel zien dat kunstenaars zich met herkenbare thema’s bezighouden, dat ze vragen stellen die ook voor anderen te begrijpen zijn. Alleen de wijze waarop die vraag wordt gesteld, kan soms best abstract zijn. Niet alles in dit huis hoeft even begrijpelijk te zijn hoor, daarin schuilt soms zelfs de bijzonderheid en schoonheid van kunst. Maar we zijn ook geen lid van een kaste van hogepriesters die in onverstaanbare taal tegen elkaar zegt hoe ingewikkeld en interessant alles is.”

Ben je groot geworden met kunst en cultuur?

“Ik ben als kind groot geworden met een vader die hield van allerlei dingen, muziek, kunst, tuinen. Hij pakte je bij de hand om naar dingen die hij bijzonder vond te luisteren of te kijken. Ik was het lang niet altijd met hem eens. Maar zijn enthousiasme was aanstekelijk en zorgde ervoor dat ik nog eens keek. Dat wil ik in Marres ook doen: mensen bij de hand pakken om ze in te nemen voor wat wij bijzonder vinden.”

Je mikt op een breder publiek?

“Voor de goede orde: ik ga niet voor een André Rieu-publiek programmeren. Maar wel voor een groter publiek dan we nu hebben. Voor studenten, professionals en de grote groep Maastrichtse middenklasse. Ronald Philippart, rechter en voorzitter van ons bestuur, was nog nooit in Marres geweest voor hij voor zijn functie werd gevraagd, terwijl hij kunst verzamelt en geabonneerd is op een kunsttijdschrift. Dat kan niet.”

Wat ga je inhoudelijk doen?

“Marres wordt heel zintuigelijk. Half januari opent de Winter Anti-depressie Show. De winterdepressie is een fenomeen in Nederland. We hebben er allemaal een beetje last van. Je kunt de symptomen bestrijden, maar in deze tentoonstelling claim ik dat kunstenaars en vormgevers dat in sommige opzichten beter kunnen dan de zorginstellingen. We richten kamers in waar je zintuigelijk wordt ondergedompeld: met geluid, beweging, gevoel, licht en geur. Marres wordt dan eventjes een soort wellnesscenter. Als die pilot goed uitpakt, gaan we die tentoonstelling in de winter van 2014/2015 heel groot maken in de Sphinxfabriek.”

Je wil meer samenwerken, de Euregio opzoeken, jonge talenten opsporen. Maar iedereen werkt al samen, iedereen draagt de groot-euregionale gedachte uit. Je kunt ook zeggen: nou, wij niet.

“Er is geen politieke dwang hoor. Ik vertelde Jan Boelen van Z33 in Hasselt van de Winter Anti-depressie Show. Vertelt hij over een instituut in de bossen bij Hasselt waar mensen met een mentaal niveau van anderhalf jaar oud zitten. Ze proberen met vormgevers de omgeving zo in te richten dat deze mensen zich kunnen ontspannen. Zulke dingen weet ik niet als ik geen samenwerking zoek. Met andere partijen werk ik samen in verband met een geluidskunstproject. Ik ben druk bezig voor de volgende zomer vergunningen te regelen om geluidskunst te laten horen in bijzondere ondergrondse plekken in Maastricht.”

Kater van Nationaal Historisch Museum een beetje verwerkt?

“Ik heb helemaal geen kater. We wisten in de eerste week al dat de kans op falen groot was. Je bent afhankelijk van de politiek en de politiek is wispelturig. Dat zie je ook aan de voortgang van zo’n project. In 2006 was vrijwel de hele Tweede Kamer vóór het project, vijf jaar later was bijna iedereen tegen. De roep om reflectie op de Nederlandse identiteit is in die paar jaar totaal verdwenen.”

Gaat het in Maastricht voorspoediger?

“Ik vind het hier best moeilijk om dingen te organiseren. Je komt niet zo makkelijk de netwerken binnen en de ambtelijke machines draaien langzaam. Net als in Amsterdam en in Zeeland hoor. Maar steden die wérkelijk iets willen betekenen, proberen dynamische structuren rond de bureaucratie te bouwen. Als je een goed plan hebt, wil je dat zo snel mogelijk uitvoeren. In New York is het trouwens niet beter. The Metropolitan Museum is met afstand het langzaamste instituut waar ik ooit heb gewerkt. En de bureaucratie van New York is oneindig.”

foto: Moniek Wegdam