Meer dan twee jaar geleden schreef ik op deze plek over leesclubs. Ik vermoedde dat het, halverwege de pandemie, ideale tijden waren om bijeen te komen voor een boek. Het mocht niet. Samen lezen was een gevaar voor de volksgezondheid.
Ik kwam niet verder dan het beschrijven van één semilegale, de lockdown ontwijkende leesclub: De Luchtballon. Ze bestaat nog steeds, met dezelfde twee leden: mijn goede vriend P. en ik. Ook de sinds de oprichting geldende ledenstop is nog steeds van kracht. Met twee leden zijn we trouwens dubbel zo groot als de PVV.
Naar de aard van de leden is De Luchtballlon een licht anarchistische club, zonder statuten, doelstelling of programma. We mailen elkaar als we een boek uit hebben, en spreken dan af. Tijdens de lockdown was dat wekelijks. Heerlijke tijd, die pandemie. Onze evaluaties waren rudimentair. Vaak hadden we van tevoren al drie, vier zinnen uitgewisseld via de mail, en begonnen we, vanwege de nakende avondklok, meteen met de wijn. We aten (P. is een geweldige kok), dronken nog een glas wijn, namen de nakende ondergang van de wereld door, speculeerden over de oprichting van de actiegroep Vaccinatiewaarheid en gingen vlak voor negenen braaf uit elkaar.
Qua organisatie stelde De Luchtballon weinig voor. Boeken erin, zandzakken eruit en we waren vertrokken. We lazen liever fictie dan non-fictie, al lieten we de nieuwe Brokken en Westerman niet links liggen. Of, zoals nu, het prachtige Soldaat op zolder van Herien Wensink – ‘herinneringen’ schrijft ze in haar verantwoording, ‘zijn altijd een vorm van fictie.’
We raakten in de ban van John Banville en Olga Tokarczuk, lazen en herlazen Joseph Roth, leerden door Nicole Krauss De geschiedenis van de liefde kennen en lieten ons betoveren door De laatste zomer in de stad van Gianfranco Calligarich. Tussen het gestuntel van de hoofdpersoon en zijn vrienden ontwaarden we zowaar een les: let op de kleine oneffenheden des levens. Je weet dat je erover gaat struikelen, blijf er desondanks op letten.
Na de pandemie is er weinig veranderd bij De Luchtballon, al loopt mijn clubgenoot P., in wielertermen gesproken, steeds verder op me uit. De oceanen van tijd in zijn leven ontbreken in het mijne.
Nu de pandemie voorbij is, hoor ik ook van andere leesclubs. Hoe ze worstelen met de doorwrochte opera’s van Anjet Daanje, of dat ze na Gijs Wilbrinks De beesten aan de slag gaan met de nieuwe Van Dis. Ons land telt 5000 leesclubs, las ik in De Volkskrant. Er zijn zelfs overkoepelende stichtingen. De voorzitter van zo’n stichting omschreef de opflakkerende leeszucht als een after-corona-effect: ‘Mensen hebben behoefte om samen te komen en gebruiken het boek als middel.’
De wereld komt vooruit, hoor ik u zeggen, nu tupperware-avonden hebben plaatsgemaakt voor leesclubs waar wordt gedebatteerd over feit en fictie in de nieuwe Tommy Wieringa. Of er daardoor meer gelezen wordt? In 2006 lazen we gemiddeld 4,7 uur per week. Tien jaar later was het nog maar 3,4 uur. Een kwart van de leestijd gaat naar boeken: een half uur per week.
Het stuk in De Volkskrant gaf zeven tips voor een succesvolle leesclub. Een ervan: wees een beetje streng, huiswerk is huiswerk. ‘Het kost je maar één avond in de acht weken’, zegt een leesclublezer uit Arnhem wat bitter bij de constatering dat nogal wat clubgenoten zelfs na die twee maanden het afgesproken boek niet uit hebben. Zo dient zich een nieuwe nationale zorgenpost aan nu zelfs leesclubleden onder het landelijk gemiddelde van een half uur per week duiken.
Hoeven ze in Arnhem met de nieuwe Tommy Wieringa (481 bladzijden) niet aan te komen, bij De Luchtballon is er niks aan het handje. Ik las Nirwana als een literaire familieopstelling, gezien door de ogen van een kunstenaar die een familieopstelling schildert om uit een persoonlijke impasse te komen – met dramatische afloop. Benieuwd wat clubgenoot P. ervan vindt. En wat hij onder de kurk heeft.