Als Eddy Merckx iets zegt, is het nooit iets cultureels. Op zetels in talkshows is het dikwijls gênant. Meestal slaat het nergens op, zeker niet op cultuur. Vergelijk hem met hangende aardbeien en witloof in het nat. Ook cultuur, zolang je maar geen vragen aan ze stelt of, nog erger, iets van het antwoord verwacht. Cultuur zijn de mensen en hun gedachten eromheen. Het is een geheel van voortbrengselen, cultuur zelf houdt altijd zijn mond. Daarom is het zo raar wanneer Eddy Merckx iets zegt. Een anekdote over de koers of een weetje over winnen. Het is zoals een wielertruitje in een fotolijst, met condens aan de binnenkant van het glas. Zonder kader is het een vod van een sponsor, even interessant als de kalender van een verzekeringsmaatschappij.
Jazeker, Eddy Merckx heeft vijf keer de Ronde van Frankrijk gewonnen en wat nog. Hij heeft alles. Hij is ontploft op de Poggio. Op de duur was het zelfs niet meer leuk dat hij meedeed. Hij vrat alles op, de servetten en de genodigden. Maar als hij iets vertelt, ho maar, dan vallen er vliegen dood. De man heeft zijn leven gesleten op een zeemvel en tegenwoordig heeft hij een eigen fietsenmerk. Drie jaar geleden hebben ze een huldeboek over hem gemaakt, omdat hij 65 werd en omdat hij veertig jaar eerder zijn eerste Tour won. Merckxissimo was de titel, hardcover, gedrukt in bichromie op kwaliteitspapier Gardapat Kiara. Stephan Vanfleteren tekende voor de fotografie. De kop van de Kannibaal staat op het voorplat, met poriën en een blik die op wilskracht staat. Er is een petje van Molteni (een Italiaans fornuizenmerk) met een smoezelig klepje. En er waren 25 gastschrijvers die zichzelf de lyriek in slingerden voor de king van de koers.
Trouwens na Merckxissimo kwamen er nog boeken, Door de muur bijvoorbeeld, een dichtbundel over de wielersport, van Willie Verheghe. Of nog: Een leven in zwart wit, over het leven van Freddy Maertens, een coureur die je zéker niets moet vragen. Maar in het boek schrijven ze: “Hij, het kind der wielergoden, raasde naar wereldvermaardheid en weelde, verzonk in een intrigerende anonimiteit, herrees verrassend uit de as van zijn ellende, om daarop nog dieper weg te zinken in een hel waarin de demon van de drank de scepter zwaaide.” Dat is cultuur, desnoods over een man op een fiets. De man laat me koud en een fiets is alleen leuk als de bestemming niet bergop ligt. Oh, en als het regent! Nee aan de eeuwigdurende wedstrijden op tv, de dikke kont van een liefhebber langs het kanaal, het gekke-schoenen-loopje van vijf pedaalvrienden die ’s zondags een trappist komen drinken in café De rozenkrans. Ik heb geen gevoel voor heldenmoed. Ik moet alleen maar lachen met mannen met broekklemmen in de supermarkt.
Soms is het jammer. Bijvoorbeeld als Karl Vannieuwkerke vertelt over de koers. Dan spijt het me dat het me niet verwondert. Maar als Eddy Merckx iets zegt, hoor ik alleen maar echo. Hij is vast het gat in mijn cultuur.