‘We zouden graag al onze kinderen een keer het Rijksmuseum in Amsterdam laten bezoeken. Maar hoe financieren we dat?’
De Raad voor Cultuur wil de verschraling van het ‘culturele ecosysteem’ buiten de Randstad aanpakken. Op zowel analyse als remedie die de raad voorstelt, valt wel wat af te dingen. Decentralisatie van geld en bevoegdheden, we weten hoe dat afloopt in Nederland.
Misschien moeten we het eerst hebben over de oorzaken van die verschraling. Op 1: de teloorgang van cultuuronderwijs en -educatie. De positie van kunst en cultuur was lange tijd onomstreden. Bekijk een willekeurig Polygoon-journaal van vroeger en verbaas je over de egards waarmee kunst en cultuur werden behandeld.
Andere tijden, jazeker. Ze duurde zowat een eeuw, de periode waarin begrippen als verheffing en zelfverwezenlijking met enige galm werden uitgesproken. Kunst en cultuur maakten, net als huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, deel uit van een van de belangrijkste verworvenheden van die eeuw: de verzorgingsstaat. Kijk om je heen en zie wat ervan is overgebleven.
Ouderen onder ons herinneren zich hoe ze voor het eerst kennismaakten met onze gezamenlijke geschiedenis, met muziek, kunst, toneel, literatuur. Sommigen kregen het van huis uit mee, het merendeel pikte het elders op. Vooral op school. Met als zout in de pap de uitstapjes naar bioscoop, theater en museum.
Met zijn allen in de bus naar het Rijksmuseum – daar is kennelijk geen geld meer voor. Dat maken we op uit de woorden van de Tilburgse cultuurwethouder Marcelle Hendrickx, het zijn haar woorden in de aanhef van dit stukje.
Ik ken geen Pisa-achtig onderzoek dat hier uitspraken over doet; mijn op eigen ervaringen gebaseerd gevoel zegt me dat Nederland met de culturele verschraling voorop loopt in Europa. Vorige maand was ik in museum Plantin-Moretus in Antwerpen, waar de ene na de andere schoolklas kwam kennismaken met de geschiedenis van de boekdrukkunst. Het was geen dagje keten voor de kids, ze kregen ter plekke ouderwets les door een bevlogen docent. Vergelijkbare ervaringen met dit wie-zijn-we-en-waar-komen-we-vandaan-onderwijs had ik in Duitsland, Frankrijk en Italië.
De verschraling van ons ‘culturele ecosysteem’ is niet terug te voeren op de tegenstelling (rand)stad-platteland. Er is veel meer aan de hand. In de zojuist verschenen aprileditie van ZOUT spreekt schrijver A.H.J. Dautzenberg de vrees uit dat zijn nieuwe roman De vijf wel eens zijn laatste zou kunnen zijn bij zijn huidige uitgever. ‘Daar zeggen ze: we moeten meer naar de markt gaan luisteren. De nieuwe generatie lezers wil geen complexe, moeilijke boeken meer. Daar moeten we rekening mee houden.’
Het is niet nieuw dat ook in de meer ideële regionen van de samenleving het marktdenken de overhand krijgt. De noodlijdende uitgeverij De Bezige Bij is naar verluidt op zoek naar een fusiepartner, een schaalvergroting die ten koste zou gaan van het coöperatieve gedachtegoed van het uitgevershuis dat in wezen een schrijversvereniging is. Zou de Raad voor Cultuur zich niet beter uitspreken over de problemen bij literaire uitgeverijen in plaats van zich te verliezen in dubieuze tegenstellingen als die tussen stad en platteland?

WIDO SMEETS

hoofdredacteur

w.smeets@zoutmagazine.eu