Cineaste Heddy Honigmann is niet geïnteresseerd in ‘slechte mensen’. De goede zijn veel minder in beeld, zij verdienen het veel meer, stelt CYRILLE OFFERMANS vast bij het zien van haar laatste film. ‘Er is geen weg, de weg maak je zelf, door te gaan.’
Ze zit in een kleine boot, aan dek, in de open lucht, en praat over haar leven. Naast haar een man, een vriend, kennelijk ook een cineast, Spaanstalig. Hij heet José Luis Guerin, begrijp ik later. Het gaat al meteen over haar ziekte, Heddy Honigmann spreekt er zo te zien zonder aarzelen over, misschien ook met het idee: dan hebben we dat alvast gehad en kunnen we het verder over interessantere dingen hebben.
Ik moest aan Lucebert denken. Tony, zijn vrouw, vertelde me dat hij na het fatale bericht van de oncoloog meteen in zijn lot had berust; er was niets meer aan te doen, dus wilde hij er ook niet meer over praten, en dat hadden ze dan ook niet meer gedaan. Nog intensiever dan voordien had hij zich op zijn werk gestort.
Zo leek Heddy er ook over te denken. Haar Spaanse collega vroeg nog iets over die ziekte, maar werd toen midden in een zin onderbroken – zij had, opkijkend van het gesprek, ineens gezien dat ze onder de Magere Brug waren doorgevaren, het weidse, majesteitelijke stadsbeeld vanaf de Amstel had haar plotseling ontroerd. Zo mooi, zei ze – nee, die ziekte mocht niet bepalend worden voor deze film, haar laatste zeer vermoedelijk, hoewel ze ook daar niet van wilde horen.
Het gesprek met Guerin gaat over Heddy’s leven, de film is een terugblik. Voor het eerst is zij niet alleen zelf de cineast die met een klein team over de wereld trekt, op zoek naar ‘goede mensen’ – in de slechte is zij niet geïnteresseerd, de goede zijn veel minder in beeld en verdienen het veel meer – ditmaal is ze ook, voor het eerst, zelf het onderwerp van haar film. Op zoek, altijd nieuwsgierig op zoek, een uitgeschreven scenario voor haar films was er nooit, net zo min als in het leven. No hay camino – ‘er is geen weg, de weg maak je zelf, door te gaan’ (Antonio Machado).
Ze praat met vrienden en bekenden, reist naar Peru, naar Lima, haar geboortestad. Haar iets oudere zus woont er nog. Ze bekijken oude foto’s, hun grootvader als soldaat in het Poolse leger, hun grootmoeder in de studio van een fotograaf. Dan gaat het onvermijdelijk, voor Heddy onvermijdelijk, over hun vader. Al eerder heeft ze de laatste jaren over zijn agressie verteld, over de levenslange pijn die haar dat bezorgd heeft, ingehouden maar niet mis te verstaan. Ook nu gebruikt ze onverwacht harde taal.
Waarom, vraagt ze haar zus, is hun moeder, die knappe vrouw (foto’s bevestigen dat), waarom is zij met die ‘schlemiel’ getrouwd? De zus stribbelt tegen. Hij was een intelligente man, had gestudeerd en kon enorm goed tekenen. Dankzij dat tekentalent heeft hij het kamp overleefd. Heddy lijkt dat voor het eerst te horen. Vanwege die meedogenloos agressieve vader had ze eerder dan haar zus het ouderlijke huis verlaten. Ze wil van haar zus meer horen over die tijd, over de wrijvingen en de conflicten die zij met hem had, maar de zus wijst dat resoluut af. Zij wil er niet over praten.
Heddy heeft vermoedelijk al eerder naar sporen van zijn bestaan gezocht, sommige van haar beste films spelen in Lima. We zien een fragment uit Metaal en Melancholie uit 1994, haar debuut als documentair cineast. Een taxichauffeur staat bij zijn auto, een wrak, hij ververst het water van de carburateur. Dat moet om de dertig straten, want het ding is lek als een vergiet. De man staat er monter bij. Het heeft ook zijn voordelen, zegt hij, zo’n uit slooponderdelen – lijkt het wel – gebricoleerde roestbak, het ding zal niet gauw gestolen worden.
Eerder met de trots van de beveiligingsadviseur dan aangeslagen toont de chauffeur de gebreken die de dief op afstand moeten houden. Hij opent een portier, dat als op afspraak uit het ophangmechaniek op straat valt. En mocht die barrière nog te nemen zijn, dan stelt een wirwarrige knoedel van verkeerd aangesloten kabels en snoeren onder het dashboard zelfs de meest ervaren mecanicien voor onoplosbare problemen. Heddy straalt. ‘Veerkrachtig en koppig volk’, zei iemand over de Peruanen, een mentaliteit waarin zij veel van zichzelf zal herkennen.
Ook Heddy is niet gauw van haar stuk te brengen. Als ze vanuit een taxi ineens het gezochte ouderlijk huis ontdekt, het huis van haar kindertijd en haar jeugd, veert ze verrukt overeind. Maar een zus van de huidige bewoonster bewaakt het huis als een grimmige Cerberus. Heddy komt er niet in, de vrouw gunt haar zelfs geen blik naar binnen vanaf de straat. Heddy blijft desondanks vriendelijk, ze wacht nog tien minuten, dan strompelt ze achter haar rollator weg, duidelijk trager en moeizamer dan toen ze een paar jaar geleden bij ons in huis was om te filmen en liever niet te veel geholpen wilde worden.
Soms zien we haar huilen, soms slikt ze onopvallend pillen tegen de pijn.
Maar ze is ook veel zieker dan toen. MS speelde haar al langer parten, nu heeft ze ook nog kanker, een ongeneeslijke vorm. Toch lacht ze veel. In Lima haalt ze herinneringen op met vrienden uit haar kindertijd, maar ook met haar filmstudenten van een jongere generatie. Er is veel vreugdevolle herkenning, veel dankbaarheid om wat zij voor hen heeft betekend. Maar over al die blijdschap valt ook vaak een schaduw van weemoed. Ze weet dat dit weerzien tegelijk een afscheid is. Soms zien we haar huilen, soms slikt ze onopvallend pillen tegen de pijn.
Maar die andere pijn, de pijn om haar vader, blijft knagen. Gaandeweg dringt zich het vermoeden op dat deze filmische reis naar haar verleden er vooral een is naar haar vader, de ‘schlemiel’ die het kamp heeft overleefd, maar de wreedheid ervan nooit meer is kwijtgeraakt. Zij moest als kind toezien hoe hij hun zieke hond een zak over zijn kop trok en het dier liet stikken.
Verbaasd, zelfs ongelovig, kijkt ze als een jeugdvriendje met wie ze van haar vader niet mocht spelen een heel ander beeld van hem blijkt te hebben. Geen sprake van wreedheid of rancune, hij roemt hem om zijn sterke karakter, een voorbeeld was hij voor hem. Nog verbaasder is ze als ze bij een schrijver op bezoek is die haar een aantal kranten uit de jaren vijftig en zestig laat zien. Haar vader, Victor Honigman – met één n, het is voor het eerst dat zijn naam als publiek figuur voluit valt – blijkt als tekenaar van paginagrote satirische tekeningen en stripverhalen enorm populair te zijn geweest. De schrijver loopt over van ongeveinsde bewondering, hij verzamelt alles wat hij van hem kan vinden.
Heddy lijkt deze tekeningen nooit te hebben gezien – hoogst curieus. Op een ervan zien we een man die op het punt staat een hond een strop om zijn nek te doen, een variant van die voor Heddy traumatische gebeurtenis die bij haar vader dus ook altijd moet zijn blijven schrijnen. Dat ze niks van hem mocht, dat hij haar wilde harden tegen de hardheid van het bestaan interpreteert ze nu als een vorm van overbezorgdheid.
Over zijn verleden is ze altijd uiterst terughoudend geweest. Maar de meest beslissende biografische data zijn makkelijk te vinden. Witold Honigmann Weiss is in 1921 in Wenen geboren. Hij werd, als jood, gearresteerd en naar Mauthausen getransporteerd. In 1942 wist hij te ontsnappen, hoe hem dat lukte is niet duidelijk. Hij vluchtte naar Rusland en emigreerde na de oorlog naar Lima. Daar trouwde hij met een Peruaanse vrouw, een actrice, denk ik. Vrijwel meteen ging hij als tekenaar voor de krant werken. Van 1957 tot 1966 tekende hij de avonturen van Supercholo, Peru’s beroemdste stripfiguur.
Heddy, geboren in 1951, vertelt dat ze hem pas na het lezen van Primo Levi’s Is dit een mens kon vergeven, postuum, pas toen begreep ze hoezeer hijzelf door het kamp misvormd was. Tegen het eind van de film, als haar zoon Stefan achter de camera staat, onderbreekt die het verhaal van zijn moeder onverwachts met een opmerking die laat zien dat die kampervaring ook haar karakterologisch niet onberoerd kan hebben gelaten. Hij was als kind betrokken bij een vuurwerkongeluk, uiteraard een gevolg van tartende, de grenzen opzoekende onvoorzichtigheid, maar had haar dat niet durven te zeggen, want ‘jij bent ook altijd overbezorgd geweest.’
Dat moment van plotseling zelfinzicht is Heddy van het gezicht te lezen. Het is een geschenk van het toeval, inherent aan haar ongeprogrammeerde, essayistische, tastende werkwijze. Traumatiserende ervaringen worden intergenerationeel doorgegeven, vooral onbewust, daarover bestaat driekwart eeuw na Auschwitz inmiddels genoeg onderzoek. Dan zegt ze, hoe uitzichtloos haar ziekte nu ook lijkt, dat ze nog altijd graag een paar films zou maken. Ze zegt niet waarover. Maar het kan haast niet anders of het moet de altijd uitgestelde zoektocht zijn naar haar vader, met open vizier en met Primo Levi in haar ransel, onder het motto: er is geen weg, de weg maak je zelf, door te gaan.
Uitgelichte afbeelding: Heddy Honigmann en José Luis Guerin, still uit No Hay Camino (2021), de laatste film van Heddy Honigmann © Pieter van Huystee Film