Na de Toneelacademie konden ze op hun gemak uitdeuken en ieder hun eigen stijl vinden. Theatermakers Dries Verhoeven en Casper Vandeputte relativeren de onderlinge verschillen. “Het gaat om authenticiteit.”

“Zouden we hetzelfde maken, als we een jaar lang onder pseudoniem zouden kunnen werken?” Dries Verhoeven werpt de vraag op in een gesprek met collega Casper Vandeputte over het maken van theater. Onvermijdelijk zijn ook zij een merk geworden, wil Verhoeven maar zeggen. Ze willen voldoen aan verwachtingen van publiek, hun professionele omgeving en zichzelf. Wat ook niet helpt voor volledige vrijheid om te vernieuwen, vindt Verhoeven. “Theater is duur. Een schilder heeft enkel verf en een doek nodig. Bij toneel praat je bij een beetje productie al snel over vijfcijferige bedragen.”

Het werk van de twee verschilt sterk. Vandeputte (30) regisseert en schrijft voor het Nationale Toneel in een traditionele theatersetting. Verhoeven (40) ontwijkt die graag. Werkend in Berlijn en Nederland zoekt hij het in performances, happenings, installaties. Hij voelt zich inmiddels misschien wel meer beeldend kunstenaar dan theatermaker. Toch zijn beiden het nog verrassend vaak eens. En ze willen vooral niet als fijn contrasterend duo opgevoerd worden in dit stuk. Vandeputte: “In de beeldende kunst maak je dat soort geforceerd onderscheid ook niet. Het gaat om de authenticiteit van dat wat je maakt.”

Verhoeven kwam in 1995 naar Maastricht om scenografie te studeren. “Dat viel toen nog onder de Academie voor Beeldende Kunsten, al zaten we wel in het gebouw van de Toneelacademie. Daar waren we echt een apart slag volk, veelal introverte types tegenover de extraverte acteurs in opleiding.”

Vandeputte kwam in 2004 naar de Toneelacademie met het idee om acteur te worden. “Die droom spatte al snel uiteen, omdat ik op tal van gebieden de kwaliteiten daarvoor miste. Eigenlijk had ik ook een totaal verkeerd idee bij het vak. In mijn beleving ging het veel meer over het maken van teksten en beslissingen over hoe een voorstelling vormgegeven moest worden. Dat misverstand bleek ook mijn geluk, want al die liefdes kon ik kwijt op een andere opleiding op de Toneelacademie, theater maken.”

Verhoeven vond Maastricht soms benauwend klein. Hij miste bovendien vernieuwend toneel. “Er was weinig te zien. En als het Zuidelijk Toneel in een regie van Ivo van Hove kwam, zat de zaal nog niet half vol.”

Volgens Vandeputte had dat ook zijn voordelen. “Iedereen had op de academie zo’n voorstelling dan gezien. In de dagen daarna werd er in alle lessen nog naar verwezen. De academie had voor mij iets van een burcht, gesymboliseerd door dat kleine deurtje waar je door naar binnen moest. Daarachter viel een wereld aan theater te ontdekken. Het eilandgevoel versterkte de discipline. Docenten waren streng, de leerlingen ook op elkaar. Je haalde het niet in je hoofd om te laat te komen.”

Dat herkent Verhoeven. “In een stad als Amsterdam is er meer dat je van je pad af trekt, moet je tegen meer feestjes nee zeggen. Toch ben ik in mijn laatste jaar die kant op verhuisd.” Na zijn opleiding koos Verhoeven voor minder traditionele vormen van theater maken. “Misschien wel een beetje uit aversie tegen wat ik op de opleiding had moeten doen. Bijvoorbeeld een driezijdig draaibaar decor maken voor Macbeth. Dat is toch dramaturgie uit 1880? In theaterzalen zag ik mensen in slaap vallen en betrapte ik mezelf er ook wel eens op dat ik zat te denken wie ik allemaal nog moest bellen. Zo’n zaal met een x-aantal stoelen die vol moeten, is zo’n dwingende vorm. De manier waarop je in een museum van werk naar werk loopt en zelf bepaalt, waar je blijft staan, is veel eerlijker. En waarom moet theater tussen de drie kwartier en de tweeënhalf uur duren. Waarom niet vijf minuten of tien dagen? En ik wil het publiek medeplichtig maken.”

Vandeputte speelt ook –zij het wat minder radicaal– met vormen. Bijvoorbeeld door een volledig gezongen voorstelling of door delen van het publiek andere versies van de werkelijkheid voor te schotelen. “Het gaat altijd over hoe je je tot het publiek verhoudt. Maar uiteindelijk wil ik ook dat het publiek lekker kan zitten en het goed kan zien, zodat het verhaal dat ik wil vertellen tot zijn recht komt.”

Zonder als oude mannen te willen klinken, hebben de twee theatermakers het idee dat ze zelf in een bevoorrechte positie konden beginnen. Verhoeven: “Ik kreeg van Huis aan de Werf in Utrecht geld en ruimte om heel iets experimenteels te maken.” Ook Vandeputte prijst de productiehuizen die toen nog niet waren wegbezuinigd. Onder meer bij het Huis van Bourgondië kon hij het vak met vallen en opstaan leren. “Je was net uit het ei en kreeg de tijd om uit te deuken. In een veel lastiger tijd moet je nu sneller mee in het systeem. Ik ben ook voorzitter van het bestuur van een collectief van beginnende acteurs. Die moeten in subsidieaanvragen een hele verhandeling schrijven als antwoord op de vraag ‘Wie zijn wij?’. Dat weet je op dat moment in je loopbaan nog helemaal niet.”

Meer informatie over Verhoeven en Vandeputte: www.driesverhoeven.com en www.nationaletoneel.nl