Het einde van het jaar nadert. Voor veel mensen het moment van de Grote Vragen, de tijd van de existentiële blues. Moet ik niet iets totaal anders gaan doen in 2016? Een allesverpletterende roman schrijven? Schilderen? Acteren? Fotograferen? Gitaar spelen?

‘Iets anders doen’ is de standaard wensdroom van mensen die aanschurken tegen de creatieve klasse. Daar praten ze over in de kroeg. Op een dag zullen ze die baan waar ze hun geld mee verdienen opgeven om iets te gaan doen dat ‘betekenisvol’ is.

Ik heb dat ook wel eens gedacht. Het is de kunst om over dit soort zaken te spreken op een toon die ruimte laat voor zelfspot en ironie. En het helpt als je kunt strooien met citaten. ‘’Suddenly one day some fat little girl in Ohio is going to be the new Mozart, you know, and make a beautiful film with her father’s little camera-corder’’, zegt Francis Coppola in de documentaire Hearts of Darkness.

Coppola heeft het over de democratisering van de kunsten. Iedereen kan nu, eigenlijk voor het eerst in de geschiedenis, zijn innerlijke Mozart ontdekken. Kunstenaar worden is niet meer iets voor de elite. En je hoeft er eigenlijk ook niets voor te leren. Weg met het zogeheten professionalisme, zegt Coppola. En beweert ‘anti-musician’ Brian Eno niet dat het ambacht muziek niets te maken heeft met de kunstvorm muziek? Je hoeft geen instrument te kunnen spelen om muziek te maken. Je moet hoogstens een bandrecorder kunnen bedienen.

Ik moest hier aan denken toen ik afgelopen jaar werd uitgenodigd om een toespraak te houden voor eerstejaars studenten van de Maastrichtse kunstacademie, de Maastricht Academy of Fine Arts and Design. In de zaal zaten jonge mensen die, zo las ik op hun website, zich zouden gaan ontwikkelen tot ‘’kunstenaar of ontwerper van betekenisvolle objecten, processen en producten’’.

Wat had ik hen te vertellen?

Ik was immers een gesjeesde student kunstacademie. Ik had het niet gered. Nog geen drie jaar had ik het volgehouden Het begon ergens in de jaren tachtig. Ik werd toegelaten tot de kunstacademie Sint Joost in Breda, nadat ik eerder was afgewezen in Maastricht.

Ik had een droom.

Ik zou de Nederlandse Roger Dean zou worden. Roger Dean was een Britse tekenaar en ontwerper, vooral bekend vanwege de elpeehoezen die hij maakte voor bands als Yes en Osibisa. De elpeehoes was in die gloriejaren een manier voor kunstenaars om zich te etaleren bij een veel groter publiek dan ze normaal gesproken zouden bereiken. Ik weet zeker dat veel mijn leeftijdsgenoten van die tijd voor het eerst van Andy Warhol hoorden dankzij de iconische banaan op de cover van het Velvet Underground & Nico-album. Ik geef toe dat mijn vrienden en ik indertijd albums kochten vanwege het artwork op de cover. Als de muziek tegenviel, had je in elk geval nog iets dat je tegen een muur kon hangen. Vooral de muren van wc’s waren toen belangrijke expositieruimtes.

Voor wie het niet (meer) weet: de elpeehoes had een formaat van 32 x 32 cm. Een mooi vlak. Daar kon je wat mee. Ter vergelijking: een cd-hoesje, de opvolger van de lp, meet 12 X 12 cm. Dat was al bijna een postzegel. Artwork moet tegenwoordig bij MP3-files embedded worden, als thumbnail. Een miniatuurtje dus. Ik kom daar straks nog op terug.

Roger Dean. Ik vond dat ik eigenlijk wel een beetje in de buurt van hem kwam met mijn tekenstijl. Ook ik had een liefde voor droomlandschappen vol bizarre rotsformaties, door de wind gebogen Afrikaanse bomen en fabeldieren. In die tijd ging je naar de kunstacademie als je op de middelbare school de beste van de klas was op tekengebied. Aangeduwd door complimenten van leraren, medeleerlingen, familieleden en een incidentele opdracht om iets te maken voor geld, kreeg ik op die manier de eerste visioenen van een toekomst als grafisch vormgever, visual artist, designer en allround genie.

Ik herinner me nog de eerste dag op school. In mijn groep, tien jongens en vijftien meiden, moesten we allemaal een paard tekenen. Hoe we dat deden mochten we zelf weten, zei de leraar.

Die ochtend ging ik een beetje dood.

Mijn medestudenten waren natuurlijk ook allemaal de beste van de klas geweest op hun middelbare scholen. En, dat maakte het nog interessanter, ze waren allemaal beter dan ik. Briesende en schuim zwetende paardenhoofden, de tanden ontbloot en anatomisch correct, werden met potlood HB en een gummende wijsvinger in enkele minuten op papier gezet door een meisje dat naast me zat. Even verderop tekende iemand een hele kudde rennende wilde paarden en gooide er nog een zonsondergang tegenaan. Nog nooit had ik me zo klein gevoeld.

Ik had waarschijnlijk al op die eerste dag de opleiding verlaten als er niet iets bijzonders was gebeurd. De leraar hing alle tekeningen op zodat iedereen ze kon zien. We mochten recensies geven. Welk paard was het beste, het mooiste? De leraar beluisterde alle reacties geduldig en zei toen iets dat zorgde voor een lange, bedremmelde stilte: Dit (hij maakte met zijn hand een gebaar naar tekeningen die naast elkaar met punaises op een balk waren geprikt) gaan we jullie allemaal afleren.

Het was misschien geen vriendelijke manier om ons wakker te maken maar het werkte wel. Alle handigheden, alle technieken, alle trapezestukjes die we ons door de jaren heen hadden aangeleerd met potlood, penseel of Rotring-tekenpen, dat hele fundament waarop onze ambities en dromen waren gestapeld, verkruimelde in een oogwenk.

We moesten, dat was de boodschap, van de maniertjes af en onszelf helemaal opnieuw ontdekken. Mijn stijl, mijn techniek was, zoals bij veel studenten het geval was, bij nadere beschouwing een nogal wankel bouwwerk. We waren heel goed in het camoufleren van onze zwakke plekken en het etaleren van onze vermeende sterke kanten. Gebrek aan formele kennis had ik door de jaren heen weggeplamuurd achter handigheidjes die ik mezelf had aangeleerd. We waren als beginnende jazzmusici die, als ze een mislukt loopje speelden, dat loopje nog een keer herhaalden zodat het leek alsof het zo de bedoeling was. Ik voelde me dat eerste jaar als een straatvoetballertje dat op het grote veld verloren ging omdat zijn Madurodam-skills daar niet gevraagd werden. Ik was een miniatuurtje, geen lp-hoes. Steven Henry Madoff schrijft in zijn boek Art School, Propositions for the 21st Century: “The logic of teaching contemporary art remains one of making students unlearn their preconceptions and seek the new and personal.”

In het tweede jaar was het lezen van het essay Punt en Lijn in het Vlak van Wassily Kandinski verplichte kost. Het maagdelijke, witte vlak was volgens Kandinsky perfect. Wit was voor hem sowieso ‘’deep absolute silence, full of possibility’’. Elke actie op dit vlak vroeg een tegenactie om de verstoorde balans te herstellen. Het was dit essay dat me, ironisch genoeg, overtuigde van de beperkingen van mezelf. Ik verliet de academie in het derde jaar, overtuigd geraakt dat de ‘new and personal’ in mij wel bestonden maar een andere manier van expressie zochten. Ik was geen maker maar een onderzoeker. Dat ik uiteindelijk journalist werd, heb ik dus te danken aan een niet afgemaakte opleiding tot grafisch kunstenaar.

Ik heb nog steeds wel eens het gevoel dat ik ‘iets anders’ moet doen. Wat helpt is het ook te doen. Ik speel gitaar. Ik maak geluidsdecors op mijn pc. Ik ontwerp cd-hoesjes voor (meestal imaginaire) albums. Als er al een Mozart in me zit, is het een heel kleine. Een miniatuurtje. Een thumbnail. Wat ik heb geleerd, in Breda al, is dat het verstandig is om niet iemand te willen zijn die al bestaat. Ik ben geen Roger Dean. Geen Jimi Hendrix. Geen Brian Eno. Geen Wassily Kandinsky.

De Brits/Nederlandse journalist Simon Kuper schreef een paar jaar geleden het stuk So You Want to Be an Artist voor de Financial Times. In hoeveel kantoren zitten niet elke dag mensen te dromen over een toekomst als artiest of kunstenaar, of ‘’maker van betekenisvolle objecten, processen en producten’’? Zelfs als je er zeker van bent dat dit je roeping is, schreef Kuper, zit je er waarschijnlijk naast. Een echte roeping volg je als je achttien bent. Of een dik, klein meisje uit Ohio bent. Kuper haalde Arthur Conan Doyle aan die diep in zijn hart vond dat zijn Sherlock Holmes-verhalen vreselijke troep waren. Ooit zou hij een ‘echt’ boek gaan schrijven. Nu weten we dat Sherlock Holmes zijn grootste schepping was. Vaak zit je authentieke ‘ik’, je ‘new and personal’, verscholen in de dingen die je al doet en is je enige plicht beter worden dan je gisteren was.

Moeilijk zat, lijkt me.

Johan van de Beek is journalist en columnist bij De Limburger/Limburgs Dagblad. Dit artikel is een bewerking van een ‘inspirational speech’ die hij eerder dit jaar gaf voor studenten van de Maastrichtse kunstacademie.