Mode is steeds vaker in het domein van kunst te vinden. Maar hoe vertalen musea zo’n dynamisch verschijnsel naar hun publiek? Alle middelen worden uit de kast getrokken, maar soms is alleen kijken niet genoeg. “De grootste uitdaging was juist om mode en kunst niet tegenover elkaar te plaatsen.”
Een paar jaar geleden werd me in een atelier van luxe herenkostuums getoond hoe een goed colbert in elkaar zit. In een proefmodel waren de verschillende laagjes te zien waaruit zo’n jasje is opgebouwd, en de trotse vakman wees liefdevol op de afgeronde schouderlijnen en de voering van paardenhaar die voor een natuurlijke en soepele valling moest zorgen. “Maar”, zo besloot hij zijn betoog, “ik kan het wel laten zien, maar eigenlijk moet je het ervaren.”

Die woorden komen bij me op als ik langs de opgestelde kostuums wandel in Modemuseum Hasselt, waar momenteel de tentoonstelling Collectie #01 te zien is met kledingstukken van 1750 tot nu. Het is ijzingwekkend stil tussen de keurig opgestelde, gezichtsloze poppen die ofwel achter glas, of achter een gespannen koordje twee eeuwen modegeschiedenis tonen. ‘Niet aanraken a.u.b’ staat op de bordjes. Het publiek mag kijken, maar niet voelen.
Hoewel de stijlvol ingerichte tentoonstelling in vogelvlucht een aardig overzicht geeft van ons kleedgedrag van de afgelopen drie eeuwen, is de presentatie levenloos. Hoe zou die blauwe tournurejurk uit 1870 er op zo’n bourgeoise madame hebben uitgezien, vraag ik me af. Of op welke muziek zwierde de met gelatinepailletten versierde cocktailjurk uit 1920 door de zaal? En, voelde die damessmoking van Dior uit de jaren tachtig ook echt aan als dress for succes? Alleen kijken naar mode is soms, net als bij het herencolbert, net niet genoeg.
Mode in een museum, het blijft een paradoxaal gegeven. Want hoe vertaal je de dynamiek van zo’n persoonlijk, levendig en aaibaar fenomeen naar de statige en doorgaans kille omgeving van een museum? Nu heeft het historisch overzicht van de geconserveerde kostuums in Hasselt vooral een educatieve doelstelling, maar Kenneth Ramaekers, coördinator van het Modemuseum in Hasselt, herkent het probleem. “Een modemuseum staat voor de uitdaging om kleding tot leven te wekken, als het ware te laten bewegen te midden van een sfeer en een tijdsbeeld.” Dat deze expositie niet bepaald levendig is, klopt “maar met die oude delicate stoffen kun je natuurlijk niet gaan experimenteren.”
Voor geëxperimenteer met opstellingen, invalshoeken en cross-overs moeten we naar exposities die mode als kunst voor het voetlicht brengen, een verschijnsel dat halverwege de jaren negentig ontstond en de laatste jaren aan terrein heeft gewonnen. Zeker nu ontwerpers de catwalk verlaten en met performances, sculpturale ontwerpen en installaties de grenzen van hun discipline opzoeken, is mode steeds vaker in het domein van de kunst te vinden. As we speak is in het Groninger Museum, vaste gastheer van uitgesproken modetentoonstellingen, het werk van de Duitse ‘mode-narren’ Bernhard Wilhelm en Jutta Kraus te zien. De experimentele expositie stond eerder al in het Modemuseum (MoMu) in Antwerpen. De wilde, totaal bizarre verzameling anti-mode zoals die daar getoond werd, is baanbrekend volgens Ramaekers. “Het museum was omgetoverd tot de leefwereld van Wilhelm en Kraus, het was alsof je in hun hoofden zat. Dat kan alleen als je als museum alle tradities los durft te laten en heel ver mee gaat in de gedachtegang van de ontwerper.”
Over de emancipatie van de mode als kunstvorm geen klagen, maar wat gebeurt er als ontwerpers veranderen in kunstenaars en kleren sculpturen worden? Deze vraag lag ongeveer een jaar geleden op tafel naar aanleiding van de tentoonstelling The House of Viktor & Rolf in Centraal Museum Utrecht. Modekenners en museumvertegenwoordigers debatteerden over de vraag of mode als kritische artistieke praktijk gezien kon worden. Met andere woorden: is mode kunst én hoort het wel thuis in het museum? Onder de streep was men het er over eens: een museum kan een ideaal modeplatform zijn, mits het zijn taak als kunstinstelling niet uit het oog verliest. Die andere vraag – wanneer wordt mode kunst – stond afgelopen najaar centraal in The Art of Fashion in Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Deze ambitieuze expositie over het ontstane debat over de vervagende grenzen tussen mode en kunst had als doel dit spanningsveld in beeld te brengen. Volgens conservator José Teunissen is ‘spanning’ echter niet het juiste woord: “De grootste uitdaging was juist om mode en kunst niet tegenover elkaar te plaatsen, maar te zeggen: kijk, dit is mode en dit is kunst en het lijkt op elkaar. Mode was enkel het vertrekpunt en we wilden laten zien hoe kleding een sculptuur kan worden of een modeshow kan overgaan in een performance. Een vloeiend proces dus, waarbij de overgang tussen mode en kunst nauwelijks te leggen is.”
De reacties op The Art of Fashion waren wisselend. Te geforceerd, te intellectueel, zo schreven de kranten: “Modeontwerpers zijn niet voor niets modeontwerpers.” Boven de recensie in de Volkskrant prijkte de veelzeggende kop “Mode in het museum, het blijft wringen”. En toch, als we Ramaekers geloven, kan kleding tot leven komen, ook in een museum. Op naar Groningen.
Herfst/wintercollectie voor mannen van Bernhard Wilhelm & Jutta Kraus in het Groninger Museum. Foto Marten de Leeuw
De expositie Collectie #01 in Modemuseum Hasselt. Foto Filip Claessens

Collectie #01 – t/m 7 maart in Modemuseum Hasselt
Bernhard Wilhelm en Jutta Kraus – t/m 11 april in Groninger Museum