Timo de Rijk, directeur van het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch, en Hans Gubbels, directeur van Cube design museum Kerkrade, schrijven hier een wisselcolumn over design en andere zaken. Deze maand Timo de Rijk.
Tot ver buiten de wereld van de literatuur sloeg de ontdekking van Luceberts jeugdbrieven in als een bom. Dichter/kunstenaar Lucebert (1924-1992) bleek in zijn jonge jaren een bewonderaar van nazi-Duitsland te zijn geweest. De vraag diende zich aan of al zijn latere werk nu ook in een kwaad daglicht kwam te staan. Dat deed het vooral omdat Lucebert zijn leven en werk geheel samen liet vallen, de oprechtheid van zijn levensblik was een met zijn persoonlijke schilder- en dichtkunst.
De historische ontdekking maakte weer eens duidelijk dat ook goede kunst moeilijk autonoom beoordeeld kan worden, en dat de persoonlijke motieven van de maker en de bedoeling van het werk onlosmakelijk onderdeel van de waardering uitmaken. Dat gaat zo ver dat sommige kunstuitingen lang verdonkeremaand zijn en zelfs ook weer weggemoffeld worden, omdat de maker verdachte politieke denkbeelden had of een discutabel persoonlijk leven kende. Zo is onder progressieve kunsthistorici Pablo Picasso persona non grata vanwege diens machismo in leven en werk.
Eenvoudiger lijkt dit te liggen bij de kunst en vormgeving die is gemaakt in het Derde Rijk (1933-1945). De cultuur van het Derde Rijk lijkt als vanzelfsprekend artistiek slecht te zijn omdat de nazi’s zonder discussie moreel slecht waren. En slecht betekent dan ook nog eens automatisch lelijk. Dat blijkt bij serieuze bestudering veel ingewikkelder te liggen. De films van Leni Riefenstahl bijvoorbeeld kennen een abjecte Naziboodschap maar worden tot op de dag vandaag bewonderd om hun vergaande technische innovaties en sublieme esthetiek.
Toch is het bijna onmogelijk om de esthetische en functionele kwaliteiten van bijvoorbeeld de nazisymboliek, al is het maar professioneel, te waarderen. De rood-wit-zwarte swastika en de SS-rune hebben een dermate indringende bijbetekenis dat ze nauwelijks nog als esthetische prestaties kunnen worden beoordeeld. In ons museum zullen we over enkele jaren een grote tentoonstelling organiseren die gewijd is aan het design van het Derde Rijk. We zijn ons zeer bewust van de extreme gevoeligheid van het onderwerp en bereiden ons inhoudelijk uiterst secuur voor. We zullen inspelen op de museumbezoeker, die verwacht dat in het kunstmuseum louter zaken van schoonheid en goedheid te zien zijn. Maar het wordt een tentoonstelling waar mooi en lelijk, en goed en slecht elkaar ongetwijfeld in de weg gaan zitten.
Dit artikel is onderdeel van &PAPER en valt buiten de verantwoordelijkheid van de ZOUT hoofdredactie.