Kort na zijn overlijden, afgelopen zomer, hoorde ik voor het eerst van Franco Mari Ricci. In zijn necrologie las ik over een dandy van adellijke afkomst die, opgeleid als geoloog, zijn leven zou wijden aan de kunst. Ricci (1937) groeide uit tot een invloedrijk grafisch ontwerper, uitgever van grote kunstboeken in kleine oplagen en van het internationale kunsttijdschrift FMR. Daarnaast was hij – uiteraard, ben je geneigd te zeggen na zo’n opsomming – een hartstochtelijk kunstverzamelaar.
Enkele jaren voor zijn dood liet Ricci bij het Noord-Italiaanse Fontanella een labyrint van bamboe aanleggen. Op internet las ik over een bastionvormig complex met in het hart een door galerijen omrande binnenhof, een piramide, een kapel en twee bibliotheken. Een stukje verderop is er nog een museum met zijn boeken- en kunstcollectie.
Op naar Fontanella dus, en snel een beetje. In de verte hoorden we de tweede golf van corona-restricties al op ons afdonderen.
Il labirinto della Masone ligt in hartje Po-vlakte, in een over 360 graden vlak landschap. De architectuur is neoklassiek, strak metselwerk, onderbroken met ornamenten; in elk gebruikt motief gaat een historische verwijzing schuil. Ook het labyrint zelf is strak, hoekig en symmetrisch, zoals ze zijn overgeleverd uit de oudheid en tot de dag van vandaag worden nageaapt.
Het is mijn onbekendheid met Ricci die me hiernaartoe heeft gelokt. Met doolhoven heb ik niks, ik vind ik ze doodeng, en ik heb er al genoeg in mijn hoofd. Het niet eens zo grote, in staalplaat uitgevoerd labyrint op het C-mine plein in Genk, voor ieder schoolgaand kind een eitje, stelt me al voor onoverkomelijk problemen. Van de verhalen over wat zich heeft afgespeeld in het 200 kilometer (!) lange gangenstelsel in de Sint Pietersberg in Maastricht kan ik nachten wakker liggen.
Hier in Il labirinto della Masone is het alsof de hostess bij de receptie mijn angsten ruikt. Mocht het nodig zijn, dan kunt u ons bellen, zegt ze geruststellend. Ze geeft me een telefoonnummer. Tien minuten later, tussen de soms tien meter hoge wanden van bamboe, heeft mijn smartphone geen ontvangst.
Ik ben er met een vriend, we nemen de ene na de andere verkeerde afslag. Mijn vriend geniet, hij probeert de verschillende soorten bamboe te determineren. Gelukkig heeft hij vooraf een plattegrond gedownload. Hij tekent een route uit en loodst ons als een eigentijdse Vergilius naar de uitgang.
’s Avonds zoek ik op internet naar een verklaring voor mijn dwaalfobie. Op een Duitse site lees ik bij een zekere Max Schmeling (niet de bokser, vermoed ik) dat doolhoven ‘niet alleen beangstigend, maar ook spannend zijn, niet alleen destructief maar ook constructief. Ze zorgen voor chaos en orde, duisternis en licht, goed en kwaad, macht en onmacht, geborgenheid en vervreemding, herhaling en verandering, leven en dood.’
Het zijn zinnen waar je wel een bamboebosje mee kunt omzagen. Ik bestudeer ook nog even de plattegrond van het labyrint en zie dat het eigenlijk een piece of cake is – mits je steeds links aanhoudt. Of rechts, maar dan duurt het wat langer.
Mijn vriend, die eerder naar huis gaat vanwege de verjaardag van zijn zoon, bericht me op de terugweg dat hij een stuk relaxter is dan toe hij kwam. Bij mij is het andersom.
WIDO SMEETS