De Formule 1 is niet voor angsthazen. De Franse coureur Jules Bianchi maakte vorige maand nog een zware crash mee tijdens de Grand Prix van Japan. Hoewel de sport de laatste jaren veiliger leek, heeft de Formule 1 veel levens geëist. “De dood staat in ons contract.”

“Hij zal zijn dertigste verjaardag niet halen”, vertelde een waarzegster ooit tegen Anne van Malderen. Ze schrok ervan. Ze zou verliefd worden op een mooie jongen met prachtige ogen. Het klopte, ze had zelfs haar man verlaten voor de knappe François Cevert. En nu kreeg ze te horen dat hij de dertig niet zou halen. Ze vertelde het aan Cevert, die het weg wuifde.

Cevert, in 1944 geboren in het bezette Parijs, was aanvankelijk actief in de motorsport. De Formule 1, waar in die jaren regelmatig doden vielen, was nog ver weg. Eerst maar eens de Volant Shell 1966 winnen, waar een Formule 3-auto de hoofdprijs was. Dat deed hij, met speels gemak. Waarmee zijn racecarrière definitief begon.

Zijn vader, Charles Goldenberg, een welvarende joodse juwelier in Parijs, moest er niets van hebben. Met hard werken had hij zijn zaak van de grond gekregen, nadat hij als kleuter ontsnapt was aan de pogroms in Rusland. Liever zag hij zijn zoon liever achter de piano of in de zaak. Tot zijn negentiende had François Cevert, die de achternaam van zijn moeder droeg, zich op de muziek gestort, daarna ontwikkelde hij andere interesses. De zaak van zijn vader overnemen, zag hij niet zitten. De motorsport was zijn nieuwe passie.

Pa Goldenberg stelde Cevert voor de keuze: stoppen of het huis uit. Cevert vertrok. In de Formule 3 had de Fransman het ondertussen zwaar. Zijn gewonnen auto kon niet met de besten mee, waardoor hij nauwelijks goede uitslagen reed. In 1968 keerde het tij. Met een nieuwe auto boekte hij zijn eerste zege op het circuit van Montlhéry. Daar bleef het niet bij. Telkans reed hij met de besten mee, won op zijn tijd een race en werd aan het eind van het seizoen uitgeroepen tot Formule 3-kampioen. Dat bleef niet onopgemerkt bij de Formule 1-bazen.

In 1970 maakte hij de overstap naar de F1, nadat Johnny Servoz-Gavin het halverwege het seizoen na een oogblessure voor gezien hield. Cevert kreeg zijn stoeltje en werd het teammaatje van regerend wereldkampioen Jackie Stewart. Teambaas Ken Tyrrel had aanvankelijk nog zijn bedenkingen. Hij vond Cevert te mooi, te vrolijk en te gelukkig om uit te groeien tot een goede coureur. Maar Stewart was overtuigd van zijn kwaliteiten. Hij nam zijn nieuwe teamgenoot op sleeptouw, leerde hem de kneepjes van het vak en gaf hem zelfvertrouwen. Een jaar later betaalden de tips van zijn leermeester uit. Cevert behaalde een tweede plek in Duitsland en Frankijk, in Oostenrijk zorgde pech dat hij niet als eerste over de meet rolde en in de Verenigde Staten, de race op Watkins Glen, ging hij met twee omhooggestoken handen over de finishlijn. Stewart, inmiddels een goede vriend, prolongeerde er zijn wereldtitel.

Cevert ondervond al snel de keerzijde van het bestaan als Formule1-coureur. Tijdens zijn Formule 1-debuut overleed de Britse coureur Piers Courage. Jochen Rindt, de Oostenrijker die postuum tot wereldkampioen zou worden gekroond, verongelukte tijdens de Grand Prix van Monza; Cevert was een van de eersten die langs het wrak van Rindt reed. de crashes maakten veel indruk op de jonge Fransman, die inmiddels pillen gebruikte om te kunnen kalmeren en te slapen. Nog twee andere collega’s verongelukten tijdens trainingen en wedstrijden. Hij probeerde er niet te veel over na te denken. Het maakte nu eenmaal deel uit van de sport. De dood staat in ons contract, aldus Cevert.

Na een mislukt 1972, regen Stewart en Cevert in 1973 de successen weer aaneen. Stewart behaalde zijn derde wereldtitel en Cevert werd bestempeld als zijn kroonprins. De media waren ervan overtuigd dat de titelhouder zou stoppen, en dat daarmee de weg vrij was voor de eerste Franse wereldtitel in de F1. Na de laatste race van het seizoen, op Watkins Glen, zou Stewart een punt achter zijn carrière zetten, een besluit waarvan alleen teambaas Ken Tyrrel en een van de directeuren weet hadden. De wereldkampioen wilde zonder ophef genieten van zijn laatste race.

Zo ver zou het niet komen. Tijdens de kwalificaties op Watkins Glen ging Francois Cevert tot het uiterste. Twee jaar eerder had hij er gewonnen, dat kunstje wilde hij graag herhalen. Zijn rondetijden werden steeds sneller, totdat hij na de gevaarlijkste passage van het circuit met meer dan 200 km/uur uit de bocht vloog en ondersteboven op een vangrail terechtkwam. Collega-coureur Chris Amon stopte, stapte uit en zag dat hij niets meer kon doen. Stewart reed langs, zag Amon naast de wagen staan en dacht dat alles in orde was. De Nieuw-Zeelander gebaarde dat niet hij maar Cevert was gecrasht. Met fatale gevolgen.

Francois Cevert werd 29 jaar. De glazen bol van de waarzegster had niet gelogen.

Dit is de achtste aflevering in de reeks Museum van de Sport. Zie ook www.zuiderlucht.eu/tag/sportmuseum