De dood van de Afro-Amerikanen Michael Brown en Eric Garner, door toedoen van blanke agenten, hebben tot een enorme volkswoede in Amerikaanse steden geleid. Het gevecht dat de Afro-Amerikaanse bokser Jack Johnson in 1908 aanging, is nog altijd niet gestreden.
Abraham Lincoln schafte in 1863 de slavernij af. Zwarte Amerikanen waren niet langer het eigendom van slavenhouders, maar van echte gelijkheid was nog geen sprake. In de zuidelijke staten vreesden blanken dat de zwarte Amerikanen hun vrouw en eigendommen zouden afpakken. En ze waren bang dat de voormalige slaven wraak gingen nemen.
De zwarten waren immers ongeremde beesten die niets en niemand zouden ontzien, zo was de heersende gedachte. Contact met het zwarte ‘ras’ moest zoveel mogelijk vermeden worden, en dus werd rassenscheiding gelegaliseerd. Zo kwamen er aparte restaurants en mochten zwarten niet uit dezelfde drinkfontein drinken, op dezelfde toiletten hun behoeftes doen of in dezelfde treincoupes plaatsnemen.
De in het Texaanse Galveston opgegroeide Jack Johnson ondervond het allemaal. Als zoon van voormalige slaven was discriminatie voor hem dagelijkse kost, ook in zijn geliefde bokssport. Tegen blanken mocht hij het niet opnemen. Toch daagde Johnson, tegen beter weten in, de blanke Jim Jeffries uit, wereldkampioen in het zwaargewicht. Jeffries weigerde. Hij nam het niet op tegen zo’n zwartje.
Maar Johnson bleef aandringen. En in 1908 werd zijn uitdaging geaccepteerd door toenmalig wereldkampioen zwaargewicht Tommy Burns. Waarschijnlijk ging de Canadese wereldkampioen overstag nadat promotors hem 30.000 dollar hadden geboden om in de ring te stappen.
De heren moesten uitwijken naar Australië om de Amerikaanse rassenscheiding te omzeilen. Na veertien rondes gooide Johnson zijn armen in de lucht. Hij had Burns verslagen en was de eerste Afro-Amerikaanse wereldkampioen zwaargewicht.
Niet lang na de winnende stoot was het nieuws van Johnsons overwinning ook in de VS bekend. De blanke zuiderlingen waren in rouw gedompeld en de boks-autoriteiten reageerden net zo teleurgesteld. Zij deden een beroep op oud-wereldkampioen Jim Jeffries, die al een aantal jaar geleden zijn bokshandschoenen aan de wilgen had gehangen, om het op te nemen tegen Johnson. Velen zagen in Jeffries de enige hoop om Johnson een lesje te leren en zijn wereldtitel af te pakken. De voormalig wereldkampioen liet zich over halen: “Ik ga dit gevecht aan met als enige bedoeling om aan te tonen dat de blanke beter is dan de zwarte.”
De media smulden van het aanstaande gevecht. Ze bestempelden Jeffries als The Great White Hope. Johnson bleef er nuchter onder. En dat de media en een groot deel van het publiek hem wilden zien afgaan, deed hem niks. Hij trok zich niets meer aan van de rassenscheiding en de publieke opinie. Het liefst ging hij om met blanke vrouwen, droeg hij dure kleding en reed hij in mooie auto’s. Bescheiden, laat staan onderdanig, ten opzichte van blanken was hij niet.
Op 4 juli 1910 stapte hij samen met Jeffries in de ring. Meer dan 20.000 toeschouwers waren op het ‘Gevecht van de eeuw’ afgekomen. Johnson domineerde de wedstrijd en in de vijftiende ronde gooide Jeffries de handdoek in de ring. De Great White Hope had zijn achterban teleurgesteld. Later schreef Johnson in zijn autobiografie: “Er waren weinig mensen van mijn eigen ras onder de toeschouwers. Het was niet alleen het kampioenschap dat op het spel stond: het was mijn eigen eer, en op een bepaalde manier de eer van mijn ras. The Great White Hope had gefaald.” Naast het verdedigen van zijn eer, hield Johnson meer dan 100.000,- dollar over aan het gevecht.
Jeffries stelde zich na het gevecht een stuk nederiger op dan ervoor. Hij had geen smoesjes meer en zei waar het op stond: ” Ik had Johnson nooit kunnen verslaan. Ik kon hem niet eens raken. Nee, ik kon niet eens bij hem in de buurt komen in duizend jaar.” Evengoed braken er na het gevecht rellen uit in Amerikaanse steden. Meer dan twintig Afro-Amerikanen kwamen daarbij om het leven.
Amerikaanse aanklagers hielden Johnson ondertussen goed in de gaten. Ze waren bang dat jonge Afro-Amerikanen hem als voorbeeld zagen en de balans tussen blank en zwart zouden verstoren.
In 1912 deed zich een kans voor om de wereldkampioen aan te pakken. Johnson reisde samen met zijn vriendin naar een andere staat. En volgens de zogenaamde Mann Act mocht een man geen vrouw over de staatsgrenzen vervoeren, tenzij het familie of je echtgenoot was – een wet die was ingesteld om prostitutie terug te dringen. De aanklagers waren er snel bij om Johnson op te pakken. Hoewel de vriendin van de wereldkampioen vrijwillig was meegereisd, werd Johnson toch veroordeeld voor ‘immorele doeleinden’. Hij kreeg de maximale straf opgelegd: een jaar en een dag doorbrengen in de gevangenis.
Johnson vluchtte naar Europa om zijn straf te ontwijken. Acht jaar later keerde hij terug naar de VS, waar hij alsnog zijn straf moest uitzitten. Zijn titel was hij inmiddels kwijt. Vijf jaar eerder had zijn blanke landgenoot Jess Willard hem op Cuba verslagen.
Het duurde bijna vijftig jaar eer Johnson in Cassius Clay/Muhammad Ali een opvolger kreeg. Net als Johnson zorgde Ali voor de nodige controverse: hij sprak zich uit tegen de Vietnamoorlog, werd veroordeeld voor het weigeren van de dienstplicht en had eveneens de intentie om naar het buitenland te vluchten om aan zijn straf te ontkomen. Niet voor niets noemde Ali zijn voorganger Papa Jack.
Johnson heeft Muhammad Ali echter nooit gekend. Op 10 juni 1946 overleed hij aan de gevolgen van een auto-ongeluk. Die dag reed hij woest naar huis. Een restaurant had hem geweigerd vanwege zijn huidskleur.
Dit is de 9e aflevering in de reeks Museum van de Sport. Zie ook www.zuiderlucht.eu/tag/sportmuseum