In het werk van schrijver en regisseur Judith de Rijke draait het veelal om gemankeerde families, personages die vastzitten in hun eigen bestaan. Als het gezin de hoeksteen van de samenleving is, dan is die steen bij De Rijke een kale, eenzame menhir in een donker landschap waar de wind tegenaan beukt.
De taal van Judith de Rijke (Middelburg, 1969) is als weerbarstige poëzie. In haar nieuwe stuk, her familiedrama Wolfshuilen, heeft ze de weerbarstigheid verstopt onder een toegankelijke bovenlaag. Grappig, snel, met scherpe, vlotte dialogen. Een tragikomedie over twee broers en een zus die samenkomen in hun ouderlijk huis dat al jaren leegstaat. Hun jongste broer is net gecremeerd. Naargeestige herinneringen en het schelle geblaf van de honden buiten brengen hun pijnlijke familiegeschiedenis naar boven. Broers en zus doen verwoede pogingen zich los te maken van het verleden en van elkaar. Tot een bloedende vreemdeling het huis betreedt, dan sluiten zich de gelederen.
“Een van de inspiratiebronnen van de voorstelling is een artikel in de Volkskrant waarin busbedrijf Connexxion melding maakte van vrouwen met een niet-Nederlands uiterlijk die elke dag hetzelfde traject aflegden”, vertelt De Rijke. “Het zouden illegale schoonmakers zijn die werken voor particulieren in de buurt van Bloemendaal. Connexxion schijnt hen te hebben aangegeven. Ik vond het zo’n absurd en onwaarschijnlijk verhaal!”
De Rijke klinkt nog vol ongeloof. Wat haar vooral fascineert: wat bezielde de buschauffeur om zich op die manier met die vrouwen bezig te houden? Dat is waar het in Wolfshuilen ook over gaat, hoe mensen hun frustratie en onmacht afwentelen op alles wat anders is. “Wolfshuilen staat voor de pijn en de verwarring, maar bovenal voor het humane dat de familieleden buiten willen sluiten. Waarmee ze vooral zichzelf buitensluiten.”