‘Hij was er wel, maar daar merkte je weinig van’, zegt Jan Zeven over zijn over grootvader Frits Grönloh, oftewel Nescio. FONS GERAETS sprak met hem over de Nescio-biografie die afgelopen jaar verscheen. ‘Ons Zuiden ziet er uit alsof de menschen er voor hun plezier leven.’
Meer dan veertig jaar is neerlandica Lieneke Frerichs hartstochtelijk toegewijd aan Nescio, de schrijver van pareltjes als De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje. Onlangs verscheen haar levenswerk, de biografie met de eenvoudige titel Nescio, leven en werk van J.H.F. Grönloh.
Een baksteen van 655 bladzijden, is dat niet wat royaal voor iemand die zijn arbeidzame leven op kantoor doorbracht en zichzelf omschreef als een ‘eenvoudig mannetje’?
Ik stel de vraag aan Nescio’s kleinzoon Jan Zeven. Lange gestalte, slank postuur, kwajongensachtig uiterlijk. Hij trekt lichtjes zijn schouders op en zegt: ‘Het is inderdaad een lijvig boekwerk, maar je kunt er wel alles in vinden wat je over die man zou willen weten. En toegankelijk voor Jan en alleman, het leest als een trein. Lieneke, die ik goed ken, kreeg toch lovende kritieken?’
We zitten in de woonkamer van zijn ruime appartement in Amsterdam. Jan Zeven (81), binnenhuisarchitect van professie, moet schoorvoetend bekennen dat hij de biografie nog niet heeft uitgelezen. ‘Mijn jongere zus Nele wel, die heeft het boek van a tot z verslonden. Ik lees fragmentarisch, hapsnap. Vroeger las ik wel boeken van begin tot eind, maar naarmate ik ouder word, ben ik meer aan het grasduinen. Ik ben een soort grabbelaar. Dat geldt ook voor tijdschriften en bladen. Ik knip, knutsel, rommel en knoei.’
Zevens moeder was Bob, de jongste van de vier dochters van Frits Grönloh, de naam die Nescio bij geboorte meekreeg. De kinderen, vooral Miep en Nel, hebben zich altijd verzet tegen een biografie van hun vader. Nooit hebben ze brieven, manuscripten, dagboeken en foto’s aan welke biograaf dan ook ter beschikking willen stellen.
Waarom hielden ze zo hardnekkig de boot af? ‘Ik denk uit respect voor hun vader’, zegt kleinzoon Jan Zeven. ‘Die wilde daar ook niets mee te maken hebben. Zit in de aard van het beestje. Het was een stille, teruggetrokken man, die alles observeerde met zijn priemende ogen, maar nooit en nergens op de voorgrond trad.’
Ook als schrijver wilde Frits Grönloh (1882-1961), zijn pseudoniem Nescio is Latijn voor ‘ik weet niet’, anoniem blijven. Hij haalde alles uit de kast om zijn ware identiteit verborgen te houden. Zeven: ‘In onze familie spraken we nooit over zijn schrijverschap, hij was gewoon onze grootvader. Mijn oma Ossi, een opgewekte, vrolijke vrouw, stal altijd de show. Eigenlijk gingen we bij háár op bezoek. Opa zat stil in een stoel. Hij was er wel, maar daar merkte je weinig van. Al zijn vier dochters hadden kinderen. Mijn grootmoeder vond het enig als die op bezoek kwamen. Frits niet. En als hij hoofdpijn kreeg, vertrok hij naar een andere kamer.’
Frits Grönloh woonde in Amsterdam, kleinzoon Jan in Groningen waar zijn vader een tandartspraktijk runde. In de naoorlogse jaren was reizen een heel gedoe; wederzijdse bezoekjes waren vanwege de afstand zeldzaam. Dat veranderde toen Jan eind jaren vijftig in de hoofdstad ging studeren. ‘Natuurlijk ging ik toen wat vaker bij mijn grootouders op bezoek. Nogmaals, vooral vanwege die schalkse, goedlachse oma die graag in het middelpunt van de belangstelling stond. Opa Frits was toen bedlegerig, herstellende van een herseninfarct.’
Zeven herinnert zich dat hij zijn lief Paula, met wie hij later zou trouwen, bij zijn grootouders wilde introduceren. ‘Opa Frits, liggend in een bed dat tussen de schuifdeuren was neergezet, zag iemand binnenkomen die hij niet kende en maakte in plat Amsterdams de opmerking: “Zeg Jantje, waar heb jij dat meissie vandaan gehaald?” Ik diende hem op nesciaanse manier van repliek: “Die heb ik in een vuilnisemmer gevonden.” Oma, die zich regelmatig geneerde om zijn opmerkingen, zei toen: “Hé pappie, dat moet je nou niet zo vragen!’” Paula heeft zich daar niks van aangetrokken, ze kwam graag bij ze over de vloer.”
Het beeld dat uit Nescio’s biografie oprijst is dat van een emotionele, in zichzelf gekeerde man die werd gekweld door depressies, stress en nervositeit. Al op zijn achttiende stelden artsen de diagnose ‘nerveuze prikkelbaarheid’. Hij liep bij een psychiater, ging drie keer lange tijd met ziekteverlof en kwam zelfs enkele maanden in een rusthuis terecht. Kortom, een moeilijke man met een overgevoelige natuur. Zijn hele leven werkte hij op kantoor, het langst – van 1904 tot 1948 – bij de Holland-Bombay Trading Company, een firma die katoen exporteerde naar India. Toch gruwde hij van het kantoorleven, voelde zich gekooid; hij sprak van een ‘godvergeten plicht’.

Jan Zeven: ‘Door de strenge discipline van gezin, kinderen en geld verdienen wilde die rusteloze man niets liever dan de vrije natuur intrekken. Daar genoot hij enorm van.’ foto Roger Cremers
Dat verklaart wellicht de thematiek in zijn veel gelauwerde novellen: jonge hemelbestormers die in opstand komen tegen het burgermansbestaan, maar uiteindelijk nog vaster in het maatschappelijk gareel komen te zitten. Fijnzinnige verhalen over verloren idealen en onvervulde verlangens, gedrenkt in een weemoedige, melancholische en ironische stijl. Wie kent niet de beginregel van het in 1915 verschenen Titaantjes: Jongens waren we – maar aardige jongens. ‘Misschien was ie zelf wel die Koekebakker of Japi, de uitvreter’, suggereert Zeven meer dan een eeuw later.
Grönlohs werk bij Holland-Bombay, waar hij opklom tot directeur, slokte veel tijd op. Vrije dagen en vakanties bracht hij bij voorkeur door in de natuur. Te voet, per fiets, bus en trein maakte hij talloze zwerftochtjes. Zeven: ‘Door die strenge discipline van gezin, kinderen en geld verdienen, wilde die rusteloze man niets liever dan de vrije natuur intrekken. Daar genoot hij enorm van.’
Vlak na de oorlog begon Nescio zijn Wanderlust te noteren: eerst korte, zakelijke notities, later uitgebreid met lyrische en persoonlijke ontboezemingen. De aantekeningen werden in 1996 gebundeld in Natuurdagboek. Wanneer hij logeerde bij zijn dochter Nel in Eindhoven, dwaalde hij door het zuiden des lands. Hij was verrukt over de glinsterende Maas, de blauwige heuvels, de bloeiende appelbomen, de prachtige panorama’s en de rijstevlaai. ‘Ons Zuiden ziet er uit alsof de menschen er voor hun plezier leven, ons Noorden alsof ze leven om geld te verdienen.’ Maar ondanks het bucolische decor spaart Nescio de roede niet. Hij beklaagt zich over ‘onverstaanbare inboorlingen’ in Maastricht. Maaseik ‘is op zijn aardigst als je er niet bent, maar het uit de verte ziet liggen’. Blerick is ‘miserabel’, Venlo een ‘banale flikkerij’, Sittard ‘afgrijselijk’ en een ‘heel leelijk, eindeloos lang oord waar we doorkwamen is Geleen. Nooit heen gaan!’
‘Telkens keert hij terug naar plaatsen waarvan hij weet dat hij weer zal zien wat hij zien wil. Hij zoekt de onveranderlijkheid.’
Grönloh/Nescio was mordicus tegen aantasting van natuur, landschap en stedeschoon. Sterker nog: elke ingreep in de publieke ruimte – de kap van een rij iepen of de sanering van het Maastrichtse Stokstraatkwartier – vond hij een gruwel. Nescio-kenner Maurits Verhoeff vat het kernachtig samen in zijn boek Verlangen zonder te weten waarnaar: ‘Telkens keert hij terug naar plaatsen waarvan hij weet dat hij weer zal zien wat hij zien wil. Hij zoekt de onveranderlijkheid.’ In 1948 werd hij lid van de Bond Heemschut en bestookte het bestuur met brieven-op-poten. ‘Alles moest blijven zoals het was’, stelt ook zijn kleinzoon vast. ‘Ja, je kunt wel stellen dat mijn grootvader een romanticus pur sang was.’
Jan Zeven wil nog iets kwijt. Over zijn vijf jaar jongere broertje Marius, volgens de biografe een dromerig en eenzelvig kind, met wie opa Frits een sterke band had. ‘Marius was een bijzonder ventje, maar ik had geen enkele affiniteit met hem. Hij was gek op auto’s en mocht altijd het stuur bedienen van mijn vaders auto. Een gemeenteambtenaar, cliënt van mijn vader, gaf hem een keer een petje van het Groninger vervoersbedrijf. Toen liep hij de hele dag vroemvroem roepend met dat petje rond. Ik vond dat volkomen idioot, maar opa Frits was zeer onder de indruk van hem. Dat aparte gedrag vormde waarschijnlijk de aantrekkingskracht. In april 1953 is Marius op zijn fietsje vlakbij ons huis doodgereden door een auto. Hij was acht jaar oud.’
Eerder die middag had Frits Grönloh, op bezoek bij zijn dochter en schoonzoon in Groningen, hem nog het sprookje Het lelijke jonge eendje van Andersen voorgelezen. Lieneke Frerichs schrijft in haar biografie dat ‘de traumatische gebeurtenis de jeugd van de beide andere kinderen Zeven heeft gekleurd’.
Toen Jan Zeven, vele jaren later, docent was aan de Gerrit Rietveld Academie organiseerde hij excursies naar het buitenland. ‘Ik wilde met mijn studenten op zoek naar de plek als bron van de mythe.’
Nog steeds is hij gefascineerd door voetnoten van historische en mythische gebeurtenissen. Met zijn vrienden van het Kunstgeografisch Genootschap gaat hij regelmatig op zoek naar de ontbrekende stukjes van de puzzel. Ze stellen zich opdrachten als: welke route heeft de beroemde treinwagon afgelegd voordat in dit rijtuig op 11 november 1918 in het bos van Compiègne de wapenstilstand na de Eerste Wereldoorlog werd getekend? Waar staat de plataan waaronder wielrenner Abdel Kader Zaaf, koploper in de dertiende etappe van de Tour de France van 1950, in kennelijke staat in slaap viel? Is grenspaal 12 bij Kuttingen wel de meest zuidelijke grenspaal van Nederland? De bevindingen van hun speurtochten staan beschreven op de website kunstgeografie.nl. Zeven: ‘Ik denk dat mijn grootvader Frits de queeste naar mythische verschijnselen en de genius loci wel kon waarderen en onze stukjes met een milde glimlach zou lezen. In ieder geval heb ik de lust om reisjes te maken niet van een vreemde.’
Lieneke Frerichs, Nescio. Leven en werk van J.H. F. Grönloh? Amsterdam, Uitgeverij Van Oorschot, 2021.