Als studente vertoefde de Venlose kunsthistorica en kunstenares Pascalle Mansvelders regelmatig in New York waar stad en pop art zo wonderlijk samenvloeiden. Vorige maand ging ze terug. Ze raakte er Andy Warhol, peetvader van de pop art, kwijt maar kreeg er Jeff Wall voor terug. Op elke straathoek.

New York, van Warhol naar Wall

“Pop in zijn meest pure vorm werkt als een laserstraal. Het dringt het moment binnen als een brandend punt van licht, verleden en toekomst in totale duisternis achterlatend”, schreef George Melly in het beste boek over popcultuur aan deze kant van de Atlantische Oceaan. Aan de andere kant is de stad New York de beste manier om pop art te ondergaan.

In de jaren tachtig organiseerde en begeleidde ik kunstreizen naar New York. Het was de beste, of eigenlijk de enig betaalbare, mogelijkheid de stad te leren kennen voor een studente kunstgeschiedenis die wilde afstuderen in pop art. Tripjes van een week, volgepropt met artistieke en stedelijke highlights. Die combinatie bleek wonderwel te kloppen. New York wàs pop art en pop art was New York. Zelfs in het Vrijheidsbeeld bleken altijd weer nieuwe betekenislagen te vinden.
Zo sjokte ik dagelijks met kunstliefhebbers door de stad. ’s Ochtends het Empire State Building, daarna het MoMA, aan het einde van de middag China Town en vervolgens stevig doorzakken in een pianobar in Greenwich Village. Tussendoor het juiste linnengoed regelen in het hotel, rondleidingen doen in de musea, een half uurtje afzonderen van de groep voor een bezoekje aan de kapper in Soho. Als laatste in bed, als eerste eruit. Gelukkig leeft New York inderdaad 24 uur per dag en heeft het een eenvoudig stratensysteem. Sindsdien doe ik vakliteratuur in het Engels, is improviseren met publiek een uitdaging en in je eentje verdwalen in Harlem een mooie herinnering.
New York was in die jaren nog steeds de stad van Andy Warhol. Zijn ateliers waren gemakkelijk terug te vinden en Union Street toonde nog steeds dezelfde filmset. Op de vlooienmarkt aan Columbus Avenue leek alles van waarde omdat Warhol er altijd had gekocht en in de bookstores kon je gesigneerde uitgaven kopen van de zoveelste beschrijving van ‘My years with Andy’ door de zoveelste Warhol-superstar. Het Chelsea Hotel was van de kunstenaars en nog niet van popmuzikanten die er hun vriendin kwamen vermoorden, en de PopShop van Keith Haring was een gewoon kunstproject waar je Amerikaans vriendelijk geholpen werd wanneer je iets wilde kopen. Je hoefde geen roze-getinte popbril te dragen om het allemaal te zien. Elk straatnaambordje, reclamebillboard en verkeerslicht, elke typisch Amerikaanse truck, taxi en gebouwencombinatie leken een foto waard die thuis eenmaal opgeblazen veranderde in een echte Rosenquist. Alles paste in het kader, was interessant en moest – al was het maar in gevoel – mee naar huis want ‘greed was good’ in die jaren. Maar in 1987 beleefde Wall Street de ergste krach sinds 1929, en overleed Andy Warhol.
In 2001 ging ik terug, nu om de stad aan mijn kinderen te laten zien. De dependances van het Guggenheim werden vervangen door het Museum of Natural History en de pauzes in Central Park werden langer. Ik zag geen galeries meer in small cobblestone side streets maar herkende nog genoeg pop art in de Disney Store. Precies een maand voordat de vliegtuigen het World Trade Center binnenvlogen, stonde we op het dakplatform, te genieten van het uitzicht. De kids waren onder de indruk, de lift bereikte inderdaad de 107de verdieping in 58 seconden en ze waren lamgeslagen, collectief met de rest van de wereld, toen net nadat ze op school waren uitverteld de bekende beelden via de televisie binnenkwamen.
Het duurde jaren voordat ik weer zin kreeg om terug te gaan. Zelfs als ik in de buurt was, ging ik met een bocht om New York heen. Ik hoefde Ground Zero niet te zien, het was teveel en het was niks.

Tot zich vorige maand een te mooie gelegenheid voordeed. In het vliegtuig las ik: “…an epidemic of leggings is not the only sign that the world is revisiting the decade of the 80’s…”. Ik raakte vastbesloten er géén sentimental journey van te maken en verheugde me erop helemaal alleen door mijn lievelingsstad te kunnen lopen, zonder iets aan iemand uit te hoeven leggen. Internet deed het werk dat ik vroeger zelf moest doen en wapende me met een overzicht van exposities die ik wilde zien. De Warhol-plekken die ik wilde bezoeken, wist ik zo nog wel.
Maar de officiële museumsite van de stad bleek weinig actueel, en ik raakte er voor het eerst de weg kwijt. Het water kwam met bakken uit de lucht en toen ik grinnikend aan Warhol vroeg: “Is it raining?”, antwoordde hij: “I think they’re spitting at us”. Bij snoepreisjes heeft altijd iemand anders de wikkel in handen.
Ik leerde meer over te dure wijn dan me lief is en ontdekte dat limousines lang niet zo leuk zijn als de metro. Kwam Robert de Niro en zoontje niet meer tegen in Heckscher Playground maar at te lang en te veel in zijn te trendy restaurant. De geschilderde Coca Cola logo’s op de gebouwen waren zo vervaagd dat je ze bijna niet meer herkende en Times Square overschreeuwde zichzelf harder dan pop art ooit gedaan heeft. 231 East 47th Street, Warhols eerste Factory, stond in de schaduw van een lelijk kantoorgebouw waar mensen werken die nooit van hem hebben gehoord.
De redding kwam van het MoMA, waar je door de moderne kunstgeschiedenis kunt wandelen als door Jansons fameuze History of Art. Het was er te druk om te kunnen verzuipen in Monets vijvers of in One, Jackson Pollocks masterpiece of the drip. De pop art afdeling was behoorlijk gekrompen en dat verbeeldde ik me niet. Maar op de bovenste verdieping was een retrospectief van Jeff Wall en zijn werk bleek helemaal thuis te horen in dit museum. Net als de waterlelies en de drippings trekken ze je mee in hun picturale ruimte. En net als Warhol geeft Wall genoeg te zien en te ontdekken om over na te denken.
Overeenkomsten tussen Warhol en Wall zijn er in de keuze voor het realisme en de manier waarop schilderkunst en fotografie versmelten. Maar door de wijze waarop Jeff Wall pop thema’s vastspijkert aan conceptuele strategieën is het geen eenvoudige koppeling.
En de verschillen zijn veelvuldig.
Warhol was, als iedere goede kunstenaar, een intellectueel in de manier waarop hij weigerde in zijn leven opgedane wijsheden voor feiten aan te nemen. De in enorme hoeveelheden lezende en publicerende Wall is er een in de traditionele zin van het woord. Warhol wilde boven alles een kunstenaar zijn en richtte daar zijn hele leven op in, Wall is de hoogleraar kunstgeschiedenis die zich liever bezighoudt met onderzoek naar het werk van anderen, iemand die zich beter op zijn gemak voelt in de omgeving van de universiteit dan van de academie. Warhol verklaarde geld tot kunstvorm, Wall heeft een hekel aan businessfetisjisme. Warhol wilde werken als een machine, zonder gevoelens en enige vorm van individualiteit, Wall vindt de sociale dimensies in kunst heel belangrijk.
Wall gaat verder dan Warhol. Of, zo je wilt, gaat daar verder waar Warhol ophield. De psychologische intensiteit, het fysieke drama en de ruimte die de figuren in zijn werk innemen maken de imaginaire reikwijdte van Walls beelden groter dan die van Warhol.
Het retrospectief van Jeff Wall in het MoMA toont dertig jaar werk in krap veertig foto’s. Alle in de backlit transparency techniek: foto’s in verlichte kasten zoals we die kennen van de advertenties in bushokjes. Wall was de eerste die dit medium vanuit de reclame de kunst binnenbracht. Daarmee raakt hij, net als Warhol, de commerciële cultuur van binnenuit. Ook in de wijze waarop Wall’s foto’s tot stand komen zitten parallellen met Warhol door in fotografie elementen van schilderkunst, film en propaganda op te nemen. Wall maakt zijn foto’s zoals een regisseur films maakt, “staging and restaging the scenes”. Warhol was de eerste beeldend kunstenaar die zich regisseur noemde én zich daarnaar gedroeg.
De weergave van het leven om hem heen zoals het was, was Warhols grootste doel. Daarmee trok hij de stad New York als vanzelf mee in zijn werk. Zijn Disasters en Suicides lijken wel voorbodes van september 2001. Sinds die historische dag lijkt alles in de stad op een Wall-achtige manier in scène gezet en gecontroleerd te worden.
Warhol en Wall, ieder in hun tijd, schilderen het moderne leven, het leven in New York. Opvallender nog dan de overeenkomsten tussen beide kunstenaars bleken die tussen hun werk en New York. De stad die eerst zo lang van Andy Warhol was geweest en nu toebehoort aan de Canadees Jeff Wall. De stad die sinds 9/11, net als de werken van Wall, een experiment is geworden van vervreemding, van zichzelf los maken van de rest van de wereld.

New York is er altijd bedreven in geweest de eigen geschiedenis uit te gummen. Door Wall zag ik, op de valreep, dat de stad ook weer opbouwt en zo een heel nieuwe manier vindt om die geschiedenis eer aan te doen. In de taxi op de terugweg naar het vliegveld zag ik hoe Wall elke straathoek in bezit had genomen. Een gehandicapte man zonder benen zat in een rolstoel, starend naar zijn misvormde handen, gekleed in blauwe jas voor een oplichtende advertentie in dezelfde kleur met daarop een slagzin van Continental Airlines: “Once again, we’ve been put in our place”…
Dat is, nog steeds, precies waar New York zo goed in is.