De film Nico, 1988 geeft een beeld van de weinig glorieuze laatste jaren uit het leven van Nico, de zangeres van de roemruchte Velvet Underground. FONS GERAETS herbeluisterde  het radio-interview dat hij kort voor haar dood maakte met de gevallen engel. “De volgende keer pleeg ik zelfmoord.”

Al mijn elpee-aankopen noteerde ik vroeger op losse velletjes: artiest, titel, datum en prijs. Mijn eerste aanwinst, op 24 juli 1973, was If I Could Only Remember My Name van David Crosby. Blind gekocht voor 10,80 gulden – omdat Crosby de mooiste nummers op Déjà Vu had geschreven.

Het was een vast ritueel op zaterdag: met mijn broer in onze DAF naar die goed gesorteerde platenwinkel in de stad. Het geld verdiende ik met het stapelen van kazen in een koelpakhuis. Niet veel later ging het debuutalbum van The Velvet Underground & Nico mee naar huis. De elpee met de fameuze banaan op de hoes, die later tot überklassieker zou uitgroeien, bleef wekenlang op de Lenco-draaitafel liggen. Vanaf het moment dat de naald de groef raakte was er die opwinding: lieflijke xylofoon, onhandig basloopje en de onschuld veinzende stem van Lou Reed: “Sunday morning/praise the dawning.”
Ik was zestien en had mijn eerste transcendente ervaring te pakken. Drie liedjes contrasteerden fel met de bezwerende scheermessound die de rest van de plaat overheerste: Femme Fatale, All Tomorrow’s Parties en I’ll Be Your Mirror, met zwaar Duits accent gezongen door een zangeres genaamd Nico. “The marvelous deathlike voice coming from the lovely blond head”, zei de binnenhoes over haar.
Nico is de artiestennaam van Christa Päffgen (1938-1988). Geboren in Keulen groeit ze op in Berlijn. Ze is model voor Vogue, speelt in La Dolce Vita van Fellini en meldt zich als 22-jarige aan bij de Actors Studio in New York waar ze verzeild raakt in The Factory, studio én pleisterplaats van hele coole mensen rondom Andy Warhol. Ze bivakkeert in het fameuze Hotel Chelsea en heeft relaties met Brian Jones, Jim Morrison, John Cale, Alain Delon en Philippe Garrel.

Ook andere popsterren brengt ze het hoofd op hol: ze staat model voor Caroline in Lou Reeds meesterwerk Berlin en Bob Dylan draagt Visions of Joanna aan haar op. Maar Nico heeft meer in haar mars dan de rol van muze. Ze maakt drie verbluffend mooie soloplaten: Chelsea Girl (1967), The Marble Index (1968) en Desertshore (1970). Ik heb een exemplaar van het Vlaamse weekblad Humo uit 1979 bewaard waarin gesproken wordt van “intense pracht” en van “ondoordringbare visioenen bol van Duitse romantiek en gotische doemsgeladenheid”. In het bijbehorende treurigstemmende interview vertelt Nico dat ze een methadonkuur volgt om van haar heroïneverslaving af te komen. “Ik kan niet slapen, niet eten, niet schrijven. Ik kan niets zonder die vervloekte pillen. Nichts.” Maar de bohémienne moet en zal optreden, “anders ga ik dood”.

Het ruige junkiebestaan komt de kwaliteit van haar werk niet ten goede: Drama of Exile (1981), Camera Obscura (1985) en Behind the Iron Curtain (1986) komen niet in de buurt van het niveau van haar eerste platen.
In 1987 zie ik Nico – inmiddels verhuisd naar Manchester – optreden in Zopo in Horst, een tot poppodium verbouwd kippenhok. Dagblad Trouw vermeldt het optreden in de popagenda en voegt er omineus aan toe: “Zangeres Nico leunt meer op haar verleden dan ze waar kan maken”.

De komst van de legendarische Velvet Underground-zangeres naar Noord-Limburg leidt niet bepaald tot opwinding. Is de femme fatale teveel op haar retour? Of is er sprake van verzadiging? Door een fijn vertakt netwerk van jongerensociëteiten hebben regionale popliefhebbers niets te klagen. Welke Limburgse 50-plusser heeft nooit een voet gezet in – ik doe een greep – De Berchmans (Maastricht), Donkiesjot (Sittard), Mafcentrum (Maasbree), S’61 (Roermond), Spuugh (Vaals), Walhalla (Sevenum) of Utopia (Elsloo) waar gerenommeerde bands als The Kinks, Taste, Yes, Thin Lizzy, U2 en The Sex Pistols kwamen spelen?

Het concert in Zopo, waar Nico wordt begeleid door Eric Random and the Betlamites, is niet uitverkocht. De band maakt weinig indruk, ik ben vooral geïmponeerd door de ijzige, bedwelmende en onwezenlijke liedjes die Nico solo zingt, zichzelf begeleidend op haar onafscheidelijke harmonium. Vooraf heeft ze een curieuze waarschuwing in petto: “Ik waarschuw alvast, ik ben slaapverwekkend saai.” Aan een groot deel van het publiek is, afgaande op het geklets, zoveel Weltschmerz inderdaad niet besteed. Zelfs ijskoningin Nico, meen ik me te herinneren, wordt het te gortig. Zeker nadat enkele benevelde bezoekers Belgische bierkelken door de ruimte beginnen te smijten. Nee, er hangt die avond niet bepaald een “swelling sense of utopianism” in de bedompte Zopo-lucht. De sfeer is eerder opgefokt en agressief.

Als radiomaker van de regionale omroep had ik van de platenmaatschappij toestemming gekregen om Nico na afloop te interviewen voor mijn popprogramma Vrij Spel. Van dat interview heb ik slechts een kort fragment uitgezonden, om de simpele reden dat ik er geen chocola van kon maken. Het voormalig fotomodel, de Andy Warhol-ster en Velvet Underground-chanteuse sprak wartaal. Die verbale mist verbaasde me niks; Nico was apestoned.

Het dertig jaar oude Nagra-bandje met de opname van het gesprek heb ik onlangs van onder het stof vandaan gehaald. Na herbeluistering deed ik een verrassende ontdekking: het valt wel mee met die onsamenhangende nonsens. Het is geen proeve van welsprekendheid, maar ook geen onverstaanbaar gebazel van een heroïnejunkie.

Waarom ze nog zo vaak op het podium staat? Nico: “Omdat ik geld nodig heb. Ik moet toch ergens van leven.” Een rijke vent aan de haak slaan vindt ze geen optie omdat ze financieel onafhankelijk wil zijn. Ze denkt erover om zich opnieuw in te schrijven bij een acteursbureau, zeker nu La Dolce Vita opnieuw wordt uitgebracht. Ze vertelt dat ze volgend jaar een nieuw album wil uitbrengen en dat ze werkt aan een boek. “Ik ben een mysticus”, zegt ze. En even later, lachend: “Ik ben een troubadour zonder gitaar.”

We komen te praten over haar inspiratiebronnen. “Opera. En ik houd van Arabische muziek, uit Egypte en Marokko. En natuurlijk van Stravinsky. Hij is de beste.” Platen koopt ze niet omdat het een last is haar collectie steeds te moeten meeverhuizen. “Ik luister altijd naar de radio. Van welk radiostation ben je? Dan kan ik, als ik volgende week weer in Manchester ben, luisteren.” Ze springt van de hak op de tak, laat ongemakkelijke pauzes vallen en zegt plotsklaps: “De volgende keer pleeg ik zelfmoord.”

Nee, een gezellig gesprek is het niet. Nico is in hogere sferen. Begint over “mijn zingende professor uit The Russian Tea Room” (een restaurant in New York, red.) en zegt dat ze de regenwouden in de Amazone wil bezoeken “omdat ik ervan houd hoe ze daar trommelen”.

Op andere momenten is ze helder. Ze beklaagt zich over John Cale die haar laatste plaat Camera Obscura heeft verprutst, wil het liefst in klassieke concertzalen optreden, betoont zich fan van Lemmy van Motörhead en neemt spontaan het besluit om volgend jaar een benefietconcert te organiseren ten bate van Amnesty International. Omdat er zoveel politieke gevangenen zijn, zegt ze. “Het maakt me radeloos.”

Acht maanden later was Nico dood. Op 18 juli 1988 viel ze op Ibiza van haar fiets en overleed aan een hersenbloeding. Haar as werd begraven op Friedhof Grunewald in Berlijn. In oktober van dit jaar zou Christa Päffgen tachtig zijn geworden.

Nico, 1988 van Susanna Nicchiarelli. Vanaf 19 april in de bioscoop