Moet er voor het behoud van een kerk tegen het bisdom geprocedeerd worden? Moet een van alle gronden ontdane oude boerderij op de rand van een industriegebied worden gered? Gesneden koek voor Frans Hoebens van de Bond Heemschut. “We beginnen meestal een beetje stiekem. Pas als de boel vast zit, zoeken we de publiciteit.”
Woonhofje De Putepeel in Maastricht, woonhuis De Pendile in Eys, grenspaal uit 1648 in Venray, boerderijtje in Swolgen, kloosters in Heel, Vlodrop en Venray, schoolgebouw in Kessel, Abtshoven in Munstergeleen, de Nieuwe Proosdij in Meerssen, bakhuisje in Posterholt.
Het is slechts een greep van gebouwen en opstallen waar de Limburgse Bond Heemschut zich de afgelopen jaren, al dan niet succesvol, voor heeft ingezet, of nog inzet. Want zorgen voor cultureel erfgoed is een zaak van lange adem. Niemand die dat beter weet dan Frans Hoebens, vice-voorzitter van Heemschut. Daarnaast is hij sinds de oprichting tien jaar geleden voorzitter van het Meldpunt Bedreigde Monumenten waarvoor hij in die periode 500 meldingen verwerkte.
Hoebens is regelmatig te gast bij heemkundeverenigingen waar hij lezingen houdt over monumenten en ‘zijn’ meldpunt. Binnenkort publiceert hij een standaardwerk over de Limburgse kloosters. “De boodschap die ik het liefste uitdraag is: bedenk eens waarom staat dat gebouw daar, op die plek? Waarom is het ene klooster zo sober en het andere rijk versierd? De verhalen zijn interessant. Die bepalen de geschiedenis en de cultuur. Een gebouw kan dan wel uitgeleefd zijn, maar als je er weer zorgwoningen van maakt, behoud je kostbare dingen voor die bewoners.”
Als Limburgers hun zorgen over verdwijning of aantasting van gebouwen, landschappen of dorps- en stadsgezichten bij het Meldpunt kenbaar hebben gemaakt, volgt steevast dezelfde procedure. De meldingen worden eerst ontdaan van burenruzies, roddels en wraakoefeningen. Daarna neemt een van de drie technische experts van Heemschut poolshoogte voor onderzoek en rapportage. Aan de hand van hun bevindingen beslist een negen man sterke commissie van ex-bouwkundigen, planologen en andere deskundigen uit de wereld van de ruimtelijke ordening. Hoebens: “We zijn een actiegroep. Stellen dingen aan de kaak en ondersteunen protesterende burgers tegen overheid en projectontwikkelaars, zo nodig met procederen aan toe.”
Alvorens de barricades te beklimmen worden steevast dezelfde vragen gesteld. Is het gebouw de moeite van het bewaren waard? Wat betekent het voor een gemeenschap? Voelen de mensen er zich emotioneel mee verbonden? Is het een karakteristiek onderdeel van dorp, stad of streek?
“We beginnen meestal een beetje stiekem. Gaan praten, praten, praten. We hebben geen geld. Wel overtuigingskracht. Stellen ons op als bemiddelaars. Pas als de boel helemaal vast zit, zoeken we de publiciteit.” Succes is niet altijd verzekerd, compromissen sluiten is ook een kunst. Moeilijk wordt het pas echt als er geen beweging meer is tussen de partijen, als ze allemaal hun hakken in het zand hebben gezet. Dan wordt het tijd om vast te stellen hoe hard het spel gespeeld moet worden. Moet er voor het behoud van een kerk tegen het bisdom geprocedeerd worden? En wat gebeurt er dan met die kerk? Moet er gekozen worden voor behoud van de boerderij op de rand van het industriegebied in Heerlen, die alle gronden al kwijt is?
Voor Hoebens is het inmiddels allemaal gesneden koek. Niet alles is afdwingbaar. Successen zijn mooi, maar er zijn grenzen. En soms komen de dingen op een andere manier goed. Ontstaan er weer nieuwe juweeltjes, zoals de Linnerweerd in Midden-Limburg, “een paradijsje tussen de Maasplassen en de Clauscentrale”.
Kloosters kunnen worden omgebouwd tot zorgcentra, voor kastelen lonkt hooguit een horecabestemming. Maar nieuwe Oostwegels en Stienstra’s, entrepreneurs die in zo’n bouwval willen investeren, zijn niet altijd voorhanden. Een kastelenprovincie als Limburg zou meer oog voor behoud moeten hebben. “Kastelen vormen een fysiek reservoir van herinneringen, maar ze leveren ook nieuwe ideeën op.”
De boodschap is niet opwekkend. Als een kasteel eenmaal in verval is geraakt, kan er meestal nog weinig worden gedaan. “We hebben geen geld. En nieuwe Oostwegels en Stienstra’s staan hier niet op de stoep”, zegt Ger Kockelkorn. De oud-gedeputeerde is voorzitter van de Stichting Limburgse Kastelen, in zijn optiek een groepje idealisten. “We roeren de trom en dan moeten anderen het overnemen.”
In Engeland is voor het behoud van een kasteel samenwerking met alle betrokken organisaties noodzakelijk. Daar werken alle natuur- en monumentenorganisaties samen onder één paraplu. Kockelkorn wijst op het Limburgs Landschap, dat onder meer eigenaar is van Château Neercanne bij Maastricht. “Er zal hier in Limburg langzamerhand iets moeten groeien.”
Limburg is een echte kastelenprovincie, met 265 grote en kleine bezittingen. De stichting inventariseert en informeert, en publiceerde in 2005 het Limburgse kastelenboek. Dit jaar verschijnt een boek over de kasteeldomeinen, de oprijlanen en dienstgebouwen, de vijvers en parken. De eerste stap voor het volgende project is gezet. Die betreft de interieurs van de kastelen, niet zozeer de meubels, maar karakteristiek behang, stucwerk of unieke trappartijen. Gravin en kasteelbewoonster Leila d’Ansembourg uit Amstenrade maakt zich hier sterk voor. Kockelkorn: “Kastelen inspireren. Ze vormen een fysiek reservoir van herinneringen en zijn getuigenissen van wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Dat moeten we doorgeven. Maar ze leveren ook nieuwe ideeën op. Dat is de uitdaging. Niet altijd moet alles blijven zoals het was.”
Zoals de Kastelenstichting probeert kastelen te redden, is er ook een stichting die zich over oude molens ontfermt, de Molenstichting Limburg. In 1997 kwamen de inwoners van Beegden in opstand tegen de voorgenomen verplaatsing van de molen van Niessen. De gemeente wilde de donkerrode houten standerdmolen uit 1790 (sinds 1856 standvastig in Beegden) verplaatsen naar een nieuwe plas, de Lange Vlieter. Dat ging niet door. Na een restauratie in 2000 staat hij er weer fier bij, op de oude, vertrouwde plek.
Op woensdag en zaterdag draaien de vrijwillige molenaars Jo van Herten en Jan Hellebrekers de wieken rond. Zij volgden een tweejarige opleiding bij het Limburgse Gilde van Vrijwillige Molenaars, dat zo haar steentje bijdraagt aan instandhouding. Want molens moeten draaien.
Inmiddels is het terras bij de molen een bekende hangplek voor ouderen. Zoals de boeren hier vroeger hun laatste roddels uitwisselden terwijl ze wachtten tot molenaar Sjeng Niessen hun koren tot meel had vermalen, zo komen dorpelingen van nu er een kop koffie en het laatste nieuws halen. Op deze windstille vroege voorjaarsmiddag schommelen de wieken zachtjes heen en weer, de bruine zeilen hangen gedwee tegen de zwarte roede.
De 74-jarige elektrotechnisch ingenieur Jo van Herten rondde in 2000 de cursus af. Van geavanceerde kopieerapparaten naar houten schuddebak en ronsel, er zijn kleinere stappen denkbaar. Toen hij hier op de molen kwam, bleek dat zijn betovergrootvader er de eerste molenaar was geweest.
Van Herten en Hellebrekers geven ook demonstraties aan toeristen en schoolkinderen. Het kleine beetje meel dat in de zak belandt, is geschikt als veevoer. Maar ook zonder demonstraties draait de molen. Draaien is goed voor het onderhoud. Het voorkomt dat er natte plekken ontstaan. De trillingen houden bovendien de boktor tegen. Van Herten, ook molenaar in Roggel, is vanaf het begin gegrepen door het spel tussen natuur en eeuwenoude techniek. Met smaak vertelt Van Herten over de geschiedenis. Hoe vroeger de rondtrekkende steenhouwers ’s nachts bij het schijnsel van een olielampje de ribbels opnieuw uithakten, zodat de molen overdag weer kon draaien. De verhalen van die mannen. Die dan weer door de molenaar aan de boeren werden verteld.
Jo van Herten wijst op het multifunctionele gebruik van een houten trap die aan alle kanten is afgesleten. “Ik vind het belangrijk om te kunnen laten zien welke hoogstandjes mensen vroeger al bedachten. Het leert ons bescheidenheid.” Jan Hellebrekers vult aan: “Zonder verleden geen toekomst, hè?”. Jo knikt. Zo is het maar net.