Uit de interviews met Herman Koch, vorig weekend, over zijn nieuwe boek, die vooral over zijn ziekte gingen, begreep ik dat hij de momenten koestert dat hij niets omhanden heeft. En niets om over na te denken.
In De Standaard: ‘Mijn mooiste zinnen heb ik geschreven op de momenten waarop ik niet nadacht. Ze rolden eruit. (…) En nadien ben je verbaasd over wat je op papier hebt gezet.’ In De Volkskrant: ‘Als je in de wachtkamer zit, niets doen. In het vliegtuig, niets doen. Niet lezen, alleen maar voor je uit staren. Niks doen is de kortste weg naar geluk, is mijn motto.’
Niets doen is geen verspilde tijd. Luie mensen zijn vaak slimme mensen, ze zitten graag te niksen. Naar het behang te kijken. Naar een spin. Naar niets.
Het lijk me een keurig tijdverdrijf. Van grote tolerantie bovendien. Alleen een moralist voelt er zich niet prettig bij. Leegte, da’s de humus van de duivel.
Maar kan de leegte wel zonder de volheid? En wie houdt die twee tegenpolen bij elkaar? Vergt het niet enig organiserend vermogen om te kunnen niksen? Om gedachteloos met je neus bij het raam te staan en langs de randen van je adem naar buiten te kijken. Om even niets te doen, niets te zien, niets te denken, niets te voelen.
WIDO SMEETS