Kahlil Joseph en Rasheed Araeen rammelen met succes aan de poorten van het kunst-establishment, constateert EDO DIJKSTERHUIS na het zien van hun werk in Eindhoven en Maastricht. “Er is niets nieuws onder de zon. Er zijn wel nieuwe zonnen.”

Portret Kahlil Joseph – Fotograaf Jake Michaels

Hoe Kahlil Joseph het geloof in de videoclip herstelde, kopte The Guardian een paar maanden geleden. Wie m.A.A.d heeft gezien kan zich er iets bij voorstellen. Het is een bijna vijftien minuten durende minifilm die minstens zo baanbrekend is als de clip die John Landis in 1983 maakte bij Michael Jacksons superhit Thriller. Hij is alleen totaal anders. Hier geen zanger in beeld met op de achtergrond dansers en een theatraal griezeldecor vol speciale effecten. En Josephs film gaat niet om één nummer maar om een compleet album: good kid, m.A.A.d. city van de Amerikaanse rapper Kendrick Lamar.

Net als Lamars plaat is de film die Joseph erbij maakte een portret. We maken kennis met Compton, Lamars geboortewijk in Los Angeles die in 1992 na de gewelddadige aanhouding van Rodney King het toneel werd van de ergste rassenrellen sinds tijden. Dat verleden komt in m.A.A.d. niet expliciet aan de orde, maar suddert wel onder het oppervlak. Je ziet jongeren rondhangen bij het openbare zwembad. Feestjes in de buitenlucht. Een homevideo waarin Lamars vader poseert met een geweer. Wantrouwende blikken vanuit voortuinen. Lege ogen die recht in de camera kijken.

Gaandeweg kantelt er iets in deze grootstedelijke collage. Een sluier lijkt over alles neer te dalen, realiteit wordt ingeruild voor droom. Het begint met een scène waarin een auto langs een uitvaartcentrum rijdt en de bestuurder uitstapt om de lijkkisten te bewonderen. De camera lijkt losgeslagen en zweeft hoog boven het grid van goedkope woningen of laag over de vinylvloerbedekking van een kapperszaak. Buiten hangen jongens in basketbalshirts ondersteboven aan lantarenpalen, als vleermuizen.

m.A.A.d. is miljoenen keren bekeken op YouTube. Maar de film heeft ook gedraaid op het gerenommeerde Sundance Film Festival. Die bijna moeiteloze cross-over tussen het commerciële circuit en het domein van de hoge kunst is typerend voor Joseph. En dat gaat verder dan festivals. Josephs werk wordt getoond in de grote musea wereldwijd, een overzicht van zijn werk is nu te zien in het Bonnefantenmuseum in Maastricht.

Kahlil Joseph Wildcat (Aunt Janet) (2016), still uit film. © Kahlil Joseph

Het oeuvre van Kahlil Joseph (Seattle, 1981) laat zich niet makkelijk indelen. Hij maakt korte films, commercials (o.a. voor Kenzo en O2), en installaties met diverse schermen naast en door elkaar heen. Hoewel bij het grote publiek vooral bekend van zijn werk voor Lemonade van Beyoncé en Belhaven Meridian van Shabazz Palaces, noemt Joseph zichzelf geen videoclipregisseur. Net zo min kunnen die films doorgaan voor conventionele videoclips. Joseph houdt zich aan geen enkele regel van het genre, vaak lijkt het er op dat de muziek ten dienste staat van het beeld in plaats van andersom.

Kenmerkend voor zijn stijl zijn de harde overgangen, regelrechte breuken soms, en grote contrasten. De muziek kan van het ene op het andere moment worden weggedraaid, zodat alleen nog omgevingsgeluid hoorbaar is – om dan weer keihard terug te komen. Donker en licht volgen elkaar zo snel op dat je ogen moeite hebben met bijstellen. Regelmatig wordt de camera ondergedompeld in water, waardoor beeld en geluid allebei vervormd raken. Joseph trekt met veel plezier de complete trukendoos open: slow-motion, flares, korrelig zwart-wit en een camera die een kwartslag draait of zelfs volledig op z’n kop verdergaat.

Al die verleiding, verstoring en vervreemding staan in dienst van een boodschap die eigenlijk een getuigenis is. Joseph toont het leven van zwarte Amerikanen. Leven dat onzichtbaar is of onderbelicht, dat in elk geval niet tot de mainstream behoort. Dat gaat van de zwarte rodeo in het licht melancholische Wildcat tot de jazzerfenis van Alice Smith in Black Mary, waar geen normaal mens zonder rillingen naar kan kijken.

Joseph gaat stereotypen uit de weg. Bij hem geen stoere gangsters met bankbiljetten en pistolen – tegelijkertijd is hij niet bang de armoede te laten zien, en de gevolgen van geweld. Hij zet het echter af tegen spiritualiteit en poëzie. Het mooiste is dat te zien in de korte film die hij maakte bij Until the Quiet Comes met muziek van Flying Lotus. Hierin ligt een neergeschoten man in een voortuintje, totdat hij langzaam opstaat en als een door geesten bezeten danser langs bendeleden wervelt om zich tenslotte door het raampje van een klaarstaande auto te vouwen en weg te zoeven. Merce Cunningham ontmoet voodoo met een stevige scheut David Lynch.

Rasheed Araeen, How Could One Paint a Self-Portrait (1978). foto frames eternal

Hoe anders is het leven en werk van Rasheed Araeen, kind van een andere tijd, maker van sculpturen en schilderijen met een hoge abstractiegraad. Er zijn ook overeenkomsten. Net als Joseph rammelt Rasheed Araeen (Urdu, 1935) aan de poorten van het kunst-establishment en zet vraagtekens bij de canon en de als vanzelfsprekend beschouwde hiërarchie. En net als de overzichtstentoonstelling van Joseph in het Bonnefanten is het retrospectief van de veteraan in het Van Abbemuseum in Eindhoven een Europese primeur.

Araeen werd geboren in Pakistan, toen nog een deel van het Britse rijk. Hij werkte als ingenieur tot hij via westerse tijdschriften de moderne kunst op het spoor kwam en besloot zijn leven om te gooien. In de beelden die hij aanvankelijk maakte klonk zijn technische opleiding flink door. Nadat hij in 1964 naar Londen verhuisde, waar hij tot de eerste generatie niet-westerse kunstenaars hoorde, scherpte hij dat idioom verder aan – maar een warm welkom kreeg hij niet. Ook na het winnen van de John Moores Prize in 1969 kreeg hij geen voet tussen de galeriedeur. Britse en Amerikaanse kunstenaars kregen voorrang.

Araeen politiseerde snel en sloot zich aan bij de Black Panther Movement, de militante burgerrechtenorganisatie die kwam overwaaien uit de VS, en Artists for Democracy. Als oprichter van het tijdschrift Black Phoenix, later omgedoopt tot Third Text, zwengelde hij het debat aan over postkolonialisme en etniciteit. In zijn teksten hekelde hij de westerse kunstwereld, die eerst gesloten was voor iedereen van niet-westerse afkomst en hen later neutraliseerde als exotisch randverschijnsel.

Tijdens zijn jaren van ‘politiek ontwaken’ schreef Araeen vooral. Alsof kunst te frivool, te licht was voor wat hij wilde zeggen. De paar werken die hij maakte zijn semi-documentair en hardcore activistisch. For Oluwale (1971-75) gaat bijvoorbeeld over de moord door Britse agenten in Leeds op een dakloze Nigeriaanse man. De zaak resulteerde in de eerste rechtszaak wegens politiemoord op een zwarte burger, maar eindigde in teleurstellend lage celstraffen. Dit voorbeeld van westerse rassenjustitie zou zeker niet het laatste zijn. Aan de andere kant van de oceaan kwamen de agenten die Rodney King tot moes sloegen er twintig jaar later ook vanaf met een terechtwijzing. Het was het lont die in het kruitvat van Compton werd gestoken.

Rasheed Araeen, Opus F3 (2014)

In de late jaren tachtig keerde Araeen terug naar zijn meer abstracte werk. Typerend voor die tijd zijn de grote crucifix-vormige wandsculpturen. Later pakt hij ook weer de kwasten op en maakte geometrische patronen in contrasterende kleuren. Zijn kritiek op het eurocentrisme was geëvolueerd van politiek-maatschappelijk engagement naar een meer intellectueel-ideologisch niveau. En hij wist daarmee nog steeds op flink wat tenen te gaan staan. Toen hij in 2001 door Kunsthaus Bregenz in Oostenrijk werd uitgenodigd zijn visie te geven op de hedendaagse museumpraktijk stelde hij voor een geit te slachten volgens moslimritueel en pagina’s uit een westers kunsthistorisch handboek te scheuren. Araeen nodigde tien kunstenaars uit deel te nemen aan de tentoonstelling. Ze weigerden alle tien.

Rasheed Araeen zit aan het einde van zijn carrière, Kahlil Joseph staat aan het begin van de zijne. Araeen maakte zijn meeste werk in een periode van racisme en ongelijkheid. Zijn strijd was en is er een tegen uitsluiting. Hij gebruikte het idioom van het westerse modernisme als een koevoet om zich toegang te verschaffen tot een kunstwereld die de deur angstvallig voor hem dichthield.

Kahlil Joseph maakt furore in een tijd waarin afwijzing op basis van huidskleur of afkomst bij wet is verboden – maar niet verdwenen. Het zit diep in onze gedragspatronen en organisatiestructuren, wellicht is dat een verklaring waarom Joseph zich vooral uitdrukt in videoclips. Of zoals Arthur Jafa, collega-filmmaker en regisseur van zo’n beetje alle films rond Jay-Z, het verwoordde: “In die muziekvideo’s kunnen we ‘ons ding’ doen en erkennen anderen dat we ‘ons ding’ doen.”

Josephs inzet doet denken aan de Harlem Renaissance, een literaire beweging uit de jaren twintig van de vorige eeuw die het toegenomen zelfbewustzijn van de stedelijke zwarte bevolking vierde. In romans en toneelstukken werd de leef- en belevingswereld van zwarte Amerikanen neergezet als een op zichzelf staande grootheid, niet als secundair aftreksel van de blanke maatschappij. Het is een zelfbeeld dat ook in m.A.A.d. en andere Joseph-films doorklinkt. Het is niet voor niets dat hij zijn dochter heeft vernoemd naar Zora Neale Hurston, een van de grondleggers van de Harlem Renaissance.
Waar Araeen zich een weg naar binnen moest vechten om door de dominante cultuur gehoord te worden, heeft Joseph de ‘luxe’ die te kunnen omzeilen. Mede door het pionierswerk van Araeen, die als het ware het westers modernisme van binnenuit heeft gesloopt, draait de wereld niet langer om een eenduidig middelpunt. De canon heeft zijn vanzelfsprekendheid verloren. Of zoals schrijver Octavia E. Butler het zei in een citaat waar de Bonnefanten-tentoonstelling haar titel aan ontleent: “There’s nothing new under the sun, but there are new suns.” Ook Araeen onderschrijft de nieuwe realiteit. In zijn laatste schilderijen, de Homecoming-serie, koppelt hij modernistische beeldtaal aan patronen uit de gouden eeuw van de islam.

In de sociale wetenschappen wordt het bestaan van ‘meerdere zonnen’ allang onderkend. Sinds het postmodernisme hebben de Grote Verhalen plaatsgemaakt voor een focus op kleine geschiedenissen en individuele stemmen. In de museale wereld is die trend pas veel later doorgedrongen, vaak resulterend in saaie, politiek correcte tentoonstellingen als A Global Table in De Hallen in Haarlem en Ik ben een geboren buitenlander in het Stedelijk Museum Amsterdam. De makers hebben zich de uit de literatuur stammende stelregel ‘show, don’t tell’ nog niet eigen gemaakt.

Wietrokende rastafari tijdens de opening van de tentoonstelling Kahlil Joseph – New Suns in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. foto Perry Schrijvers

De tentoonstellingen over Rasheed Araeen en Kahlil Joseph zijn gelukkig anders. Omdat het solo-exposities betreft, is het getoonde werk hier geen illustratie van de denkbeelden van een curator, maar bouwstenen in een oeuvre. De beleving is er een van binnenuit, volgens de intentie van Araeen en Joseph zelf. Het is, zogezegd, ‘hun ding’.

Kahlil Joseph – New Suns. Van 1/12 t/m 25/3 in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. bonnefanten.nl

Rasheed Araeen. Een retrospectief. Van 2/12 t/m 25/3 in het Van Abbe Museum in Eindhoven. vanabbemuseum.nl