Charles Esche, directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven, en Stijn Huijts, directeur van het Bonnefantenmuseum Maastricht, denken in deze wisselcolumn schrijvend na over beeldende kunsten.
De vraag wat nou precies een museum een museum maakt lijkt niet voor iedereen even gemakkelijk te beantwoorden. Zo heb ik al vaker vastgesteld dat er verwarring heerst over het zogenaamde collectie-criterium, dat bepaalt dat er strikt genomen geen sprake kan zijn van een museum als er geen vaste collectie is. Hoewel kunsthallen en presentatie-instellingen doorgaans geen collectie hebben, hebben veel mensen de neiging om die fenomenen in het dagelijks taalgebruik aan te duiden met de term ‘museum’.
Dat zelfs de museumprofessionals het niet altijd eens zijn over een eenduidige definitie, bleek begin september in Kyoto, tijdens een congres van de internationale museumvereniging ICOM. Daar werd gediscussieerd over de vraag of het niet tijd wordt voor een update van de ICOM-definitie uit 1946. Volgens die definitie is een museum “een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.”
De voorgestelde nieuwe definitie luidt: “Musea zijn democratiserende, inclusieve en veelstemmige ruimtes voor kritische dialoog over onderwerpen uit het verleden en de toekomst. Ze erkennen en behandelen hedendaagse conflicten en uitdagingen, en bewaren artefacten en herinneringen voor de maatschappij. Ook bewaren ze verschillende herinneringen voor toekomstige generaties en garanderen gelijke toegang tot erfgoed voor alle mensen. Musea hebben geen winstoogmerk. Ze zijn transparant en bereid tot samenwerking, en werken in actieve partnerschappen met en voor verschillende gemeenschappen, om te verzamelen, te bewaren, te onderzoeken, te interpreteren, te vertonen, en het begrip van de wereld te verbeteren, met als doel bij te dragen aan menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid, mondiale gelijkheid en wereldwijd welzijn.”
Toegegeven, zo’n formulering is even wat anders dan het simpele collectie-criterium, maar in een tijd waarin musea misschien wel de laatste stukjes echte openbare ruimte vertegenwoordigen, mag er wat mij betreft best de nodige urgentie in doorklinken. Helaas waren in Kyoto de geesten nog niet rijp en is de besluitvorming over de nieuwe definitie uitgesteld tot volgend jaar.
Dit artikel is onderdeel van &PAPER en valt buiten de verantwoordelijkheid van de ZOUT hoofdredactie.