Ruim 300 cartoons uit 68 landen zijn momenteel te zien op het Internationale Cartoonfestival in Knokke. Cartoonist Marcel Ruijters ging voor Zuiderlucht een kijkje nemen. “Je kunt je nauwelijks voorstellen dat een anatomisch correct getekende Kamagurka, Gummbah of Kabouter Wesley een even grappig schokje zouden geven.”
Met de exposities van de twee ‘gastcartoonisten’ Jan De Maesschalk en Jonas Geirnaert heeft het Internationaal Cartoonfestival dit jaar de uitersten van het métier bijeengebracht. Geirnaert (Wachtebeke, 1982) wiens Kabouter Wesley debuteerde in Humo alvorens grotere bekendheid te bereiken met een wekelijkse animatie in het programma Man Bijt Hond. Jan De Maesschalk (1958) is een in Nederland amper bekende witte raaf onder de cartoonisten die aantoont dat het niet altijd humor-met-de-botte-bijl hoeft te zijn.
Kabouter Wesley werd geboren als een soort uitlaatklep toen Geirnaert bezig was met zijn in 2004 bekroonde animatiefilm Flatllife, over het gedwongen samenzijn van flatbewoners. Zoals wel vaker gaat zo’n spontaan bedacht figuurtje een eigen leven leiden: ook Peter de Wits Volkskrant-strip Sigmund is als een terloopse krabbel ontstaan. Geirnaert staat net als Canary Pete in de traditie van grafische baldadigheid die werd ‘uitgevonden’ door de tekenaars van het Franse satirische blad Hara-Kiri, die geheel in de geest van de jaren zestig hun onderbewuste niet alleen vrij lieten maar ook een megafoon gaven. Eind jaren zeventig werd deze anarchistische benadering in de Lage Landen geïntroduceerd door Kamagurka en zijn gespeelde onhandigheid van de stuntelende clown. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat een anatomisch correct getekende Kamagurka, Gummbah of Kabouter Wesley een even grappig schokje zouden geven. Zo’n lompe tekening in een deftige krant was ooit een provocatie: hoe durven ze het me voor te zetten, dacht de lezer, en schoot alleen daarom al in de lach. Tegenwoordig zijn we er aan gewend geraakt en is eerder sprake van verbale humor die aanleunt tegen cabaret: het belangrijkste beeldelement zit hem in de tekstballon of de captions onder of bovenin. Ofwel het is de actuele cartoon die als een mismaakte hofnar zijn politieke commentaar geeft, óf een volledig absurde grap. Over mismaaktheid gesproken: terwijl lachen met dwergen in het echt natuurlijk not done is, zijn ze – al of niet in de vorm van Smurfen – sinds de jaren negentig niet meer weg te slaan uit strips en cartoons; vaak worden ze gemaltraiteerd als ongedierte. Op papier blijkt het wél allemaal te kunnen. Daarbij zou het ook kunnen dat veel tekenaars zijn opgegroeid met de ambachtelijk geschilderde kitsch van Rien Poortvliet en dat hun werk een – bevrijdende – reactie daarop is. In elk geval is het Es, het Freudiaanse onderbewuste, makkelijk voor te stellen als een bozige, sputterende kabouter. En die rol past Wesley uitstekend.
Het andere uiterste van het métier wordt in Knokke verpersoonlijkt in de expositie van Jan De Maesschalk (1958). Hij is illustrator van dagblad De Morgen en werkt voor de culturele katernen van weekbladen De Tijd en Humo, waarvan alleen het laatste een kleine schare Nederlandse lezers kent. Zijn werkwijze lijkt eerder op die van een autonoom kunstenaar. Hij maakt subtiel gepenseelde acrylschilderijtjes die op verdekte, licht surrealistische wijze commentaar leveren op actuele onderwerpen. Soms wordt niet eens op de lach gemikt en is de sfeer verstild of zelfs uitgesproken melancholiek. In besprekingen van ’s mans werk wordt wel de vergelijking met Edward Hopper gemaakt. Het is niet vreemd dat ook iemand als De Maesschalk speciale aandacht krijgt, want de jury die de Grote PCB prijs vergeeft, is samengesteld uit bekende namen uit de Vlaamse kunstwereld, zoals Wim Delvoye en voorzitter (en ex-striptekenaar) Jan Hoet.
De internationale selectie laat qua stijl minder uitschieters zien. Zo zijn er de Prijs Davidsfonds voor de Belg Luc Verminnen en de Knack Award, die dit jaar voor de Chinese tekenaar Ren Jian was. Beiden gingen met het thema van de smeltende poolkap aan de slag en komen met resultaten die opvallend veel op elkaar lijken. Cartoons met universele thema’s blijken soms behoorlijk universeel, vooral als ze tekstloos zijn: het beeld van een ijsbeer op een smeltende ijsschots begrijpt iedereen. Het is aan de tekenaar om op dat kleine speelveld net die ene inval te genereren die écht leuk is.
Kader:
De Press Cartoon Belgium Prijs (6000 euro) van het Internationaal Cartoonfestival in Knokke ging dit jaar naar Canary Pete, pseudoniem van Sus Damiaens, voor zijn ironische visie op de Nobelprijs voor de Vrede voor Barack Obama. (Zie cover van deze Zuiderlucht). Met enkele simpele lijnen zette hij in zijn winnende cartoon een in Irak gelegerde Amerikaanse soldaat neer die tussen ontploffend oorlogstuig het blijde nieuws maar moeilijk kan verstaan. Canary Pete (Opglabbeek, 1952) debuteerde ooit in het carnavalskrantje van Bree en werkt tegenwoordig voor Het Belang van Limburg en De Gazet van Antwerpen. Hij is een typische pats-boem-tekenaar die dicht op de actualiteit zit. Zijn werk demonstreert dat een cartoon over een lelijke werkelijkheid niet mooi of bewerkelijk hoeft te zijn, maar wél raak.
Internationaal Cartoonfestival Knokke-Heist, van 27/6 t/m 12/9. www.cartoonfestival.be