‘waar zon is en gapende kust, de tijd weer rijp voor rouw,
waar wind is en schamele aarde,
daar werd hij wie hij is:
een denkende, denkende dode.’
Deze regels resoneren al decennia in mijn hoofd. In de jaren zeventig schilderde ik ze ooit op een muur in mijn huis. Ze vormen het openingsgedicht uit de bundel de denkende, denkende doden van Armando.
De Dylaneske paradox ‘worden wie je bent’ was nog niet door de Happinez-industrie verkwanseld, ‘rouw’ had mij nog niet aangetast en die ‘denkende dode’ in het ‘oorverdovende’ licht van de zon raakte ik niet meer kwijt. Denken was voor mij nog een kermis van verwondering, in deze poëzie werd denken onbewoonbaar verklaard. Dat kwam aan. Het beschadigde landschap is een mentaal landschap. De hopeloosheid van het denken hult zich in een perfecte eenheid van vorm en inhoud. Ultieme paradox.
De dichter van deze regels stierf een paar weken geleden in zijn woonplaats Berlijn. Herman Dirk van Dodeweerd (Amsterdam 1929) werkte als schrijver/beeldend kunstenaar onder het pseudoniem Armando. De mens als dader en denker, daar gaat zijn werk over. De kunstenaar als schuldige creator.
In maart van dit jaar stierf Oscar Timmers (Heerlen 1931), die onder het pseudoniem J. Ritzerfeld – naar zijn Kerkraadse overgrootmoeder -, net als Armando bij De Bezige Bij publiceerde. Hij laat een klein oeuvre na: twee cycli novellen en wat losse publicaties. Ook dit werk is een poging dood en geweld te bezweren, maar subtieler. Niet alleen de kunst, ook de liefde, hoe vitaal ook, is aangetast. Verlangen en teleurstelling, maken en mislukken, droom en werkelijkheid, wezenlijk voor erotiek en kunst beide, schrijnen op elke bladzijde. En ook bij Ritzerfeld krijgt het tekort vorm in structuur en stijl.
Het ijdele bezweren, de vergeefsheid van de creatie als condition humaine, dat is de kern. De oude dichter Leo Herberghs zegt het zo:
‘wat is schoonheid, schoonheid heeft mij aangeraakt
met haar adem en eens heeft zij haar gelaat
naar mij toegekeerd vanuit een ver oord
dat mij immer ver gebleven is’
Schoonheid betrachten in een aangetaste werkelijkheid. Dan gaat het niet om de schoonheid van de formulering – dat is aan mode onderhevig – maar om de trefzekerheid in wat niet gezegd kan worden. Die paradox is een onuitputtelijke bron voor verwondering, maar ook van spanning. Het werk van Timmers/Ritzerfeld en Armando staat er strak van.
“What shall we do with all this useless beauty?”, vertwijfelt Elvis Costello in een lied dat de schoonheid zelf representeert. Het antwoord in de laatste strofe luidt: “If something you missed didn’t even exist, it was just an ideal – is that a surprise?”
Desondanks, de literatuur waaraan ik verslaafd ben, is woordkunst. Vaak in geladen, grote woorden. Sommige zeul je een leven met je mee. Ze zijn zwaar van leegte, hun inhoud is hun vorm. Daarom kun je ze oneindig herlezen, laden. Als een gebed, dat je altijd weer zelf moet waarmaken, met dynamiet vullen. Armando’s bezweringen, Ritzerfelds omzwervingen, hun woorden zijn sterk genoeg om dat aan te kunnen.
Literair Nederland stond uitvoerig stil bij het overlijden van Armando. De dood van Ritzerfeld kreeg vrijwel geen aandacht. Begrijpelijk. Armando is in de publiciteit een verhaal: de man is zijn verhaal. Timmers werd nooit een ‘verhaal’, ook niet als Ritzerfeld. De Amsterdamse Berlijner bleef tot het einde zijn adagium trouw. “Met taal breng ik de tijd, die ik niet begrijp, door”, zegt Oscar Timmers, die zijn pseudoniem heeft afgelegd, in Dromen van stof (2002), zijn laatste publicatie. Klein, mooi werk. De schrijver heeft zich neergelegd bij wat niet begrijpen is. Hij zette zelf een punt achter zijn schrijverschap. Hij leeft voort met “herinnering aan een geheim dat hij bezeten maar nooit gekend heeft”. Misschien speelt dat ook een rol.
Het onmogelijke mogelijk maken, ik moet in die vroege jaren zeventig aangevoeld hebben dat die denkende dode misschien wel literair interessant is, maar dat er niet mee te leven valt. Ik werkte met mensen, stond voor de klas, dat is heel wat anders dan kunstenaar spelen. Op die muur in mijn huis schreef ik onder Armando’s tekst een versregel van Simon Vinkenoog, van wie ik fan was: “De dag schiet wortel in de huid, het licht lokt. Het bleef behelpen.”
Tien jaar later bood David Bowie de uitweg: “Put on your red shoes and dance the blues!”