Ik wandel langs de Onze-Lieve-Vrouw-Van-Lourdeskerk naar de vroegere Sint Theresiaschool. Nu is er het Werkhuis, met werkplaatsen voor houtbewerking, keramiek en textiel, en een teken- en schilderlokaal. Buiten de vaste uren dat er cursussen zijn, staan ze open voor iedereen. Je betaalt 2,50 euro per dagdeel.
Het Werkhuis trekt een bont gezelschap. Kunstenaars zonder atelier, een scholier die een kruisboog maakt, bijstandsvrouwen die kleding komen repareren, mensen met psychische problemen die rustig worden van handwerk.
Esther Janssen (50), grondlegger en coördinator van het Werkhuis, zit achter een bureau in de ruimte die als huiskamer dient. Ze komt er zo aan. Ik ga aan de grote ronde tafel in het midden van de kamer zitten, gastvrouw Fatima schenkt een kop koffie.
Tegenover me zit Rob. Hij is de Werkhuischroniqueur, vertelt hij trots. In de jaren tachtig is hij opgeleid tot leraar, maar kreeg nooit een vaste baan. Hij raakte in psychische problemen. Hier, in het Werkhuis, vond hij zijn talent.
Ook kunstenaar Bob en zijn hondje zijn hier kind aan huis. Bob is goed in leer- en houtbewerking. Hij laat een fraai versierde leren tas zien. Er hangt een waterzak aan en een bijl. Hij werkt veel voor motorclubs, vertelt hij, binnenkort gaat hij carnavalsschilderingen maken voor het buurthuis verderop.
Esther komt nu naast me zitten. Ze studeerde af aan de Academie Beeldende Kunsten Maastricht, vertelt ze. Daarna viel ze in een zwart gat. Hier en daar gaf ze les, maar niet van harte. Ze maakte kunst. Maar voor wie?
Pas toen ze een jaar of tien geleden werd gevraagd als kunstenaar mede vorm te geven aan de ontwikkelingsplannen voor de wijk Wittevrouwenveld, waar Esther haar atelier had, viel alles op zijn plek. “In de wijk werd kunst gebruikt als middel tot participatie en integratie. Ik leidde het project Schuttingtaal waarbij we met 120 mensen panelen beschilderden om de hekken rond een bouwput op te fleuren. Het doelgericht samen iets maken vond ik bevredigend en verrijkend.”
Toen de wijkontwikkeling stopte, bedacht ze het Werkhuis: een sociale ontmoetingsplek waar mensen met hun handen konden werken. De gemeente bood haar de voormalige Theresiaschool aan en een baan als coördinator. “Drie jaar geleden stond ik hier met de sleutel in een leeg gebouw. Nu werken hier veertig vrijwilligers en hebben we werkplaatsen met machines om hout te bewerken, met keramiekovens, met naaimachines.”
Ze bedacht een project waarin ze met een groep mensen van verschillende leeftijden en afkomst van plastic, lampjes en bamboe lichtkunstobjecten maakte om de wijk in de wintermaanden feestelijk te verlichten. En ze won de prijsvraag ‘Hoe maak je de stad gelukkiger’ met een vliegerproject. “We maakten onder leiding van een lichtkunstenaar 400 vliegers en gingen met zijn allen vliegeren.”
En onlangs startte ze het project Onze Buurt. Naar een ontwerp van Dave Hakkens gaat een werkgroep vier machines bouwen om plastic te verwerken. “Straks kunnen mensen plastic afval inleveren. Zo verwerven ze spaarpunten waarmee ze later in ons winkeltje de duurzamere producten kunnen kopen die wij met de zelfgebouwde machines ervan maken.”
Anderhalf uur later loop ik weer terug langs de kerk. Vlakbij zit de verfwinkel van Roger Heuts. Hij is de organisator van het Manus-van-Alles-festival. En de hofleverancier van De Verfraaiers, de groep schilders die lelijke buitenmuren in de stad weer mooi maakt en waar ook Esther toe behoort. Het dringt tot me door hoe her en der bevlogen helden samen een netwerk vormen die het leven in de stad beter en mooier te maken.
Dit is deel 9 van een reeks Maastrichtse stadskronieken, een initiatief van de stichting Edmond Hustinx.