Dit is deel 1 van een reeks Maastrichtse stadskronieken, een initiatief van de stichting Edmond Hustinx.
De kunstenaars die ik ken zijn gek op lelijke plekken. Ze zouden hun vingers aflikken bij de ateliers aan de Kasteel Holtmeulenstraat, qua lelijkheid een A-locatie. Tenzij China Garden ooit de bom was, is er zelfs geen sprankje vergane glorie rond het voormalige bedrijvengebouw.
Aan de achterkant is een binnenplaats met bij elkaar gerommeld tuinmeubilair waar het met zonnig weer vast prima zit met koffie en een sigaret. Een lange muur scheidt het terrein van een rij arbeidershuizen als in een Britse mijnwerkersstad. Daarachter loopt het spoor.
De intercity van elf uur raast voorbij als graficus Yves de achterdeur open zwiept. Hij toont zijn atelier, een zeefdrukkerij naast een hippe werkplek met espressoapparaat en een Perzisch tapijt. Helaas, hij moet ervandoor: de zeefdrukkerij blijft onaangeroerd vandaag.
In de gangen van het complex is het donker, de muren zijn grijs en elk atelier heeft een huisnummer. Op een tafel bij de hoofdingang ligt post op stapeltjes, fietsen staan netjes op een rij. Aan de muur de huishoudelijke mededelingen. Het is muisstil. Tot de zaagmachine van Reinier aangaat. Met compagnon Roel bouwt hij een vitrinekast voor een verfhandel waar veel gestolen werd. Als meubelmaker kom je zo van alles tegen. Tja, stelen. Op klaarlichte dag. Waar mensen het lef vandaan halen. In de jaren tachtig konden ze nog wel eens proletarisch winkelen, maar die tijd is voorbij.
Ze hebben een prima werkplek hier. Niet duur, lekker rustig. Een beetje ambtelijk, dat wel, buiten hun eigen hok mogen ze niks, niet verven, niks bouwen. Toch jammer, ze zouden iets tofs van dit complex kunnen maken. De mondkapjes gaan weer op: aan het werk.
Dan steekt Guus zijn hoofd om de deur, ook een meubelmaker. Nou ja, meer dan dat. Hij werkt aan een zitmeubel voor een dame die bij het raam wil breien en naar koolmeesjes wil kijken. Hij laat me schetsen zien, kijk zo en zo en dan kan ze hier zitten en daar een kopje koffie neerzetten. Guus, Roel en Reinier, ze zien eruit als schaatsers die de Elfstedentocht gaan uitrijden. Voor hen geen espressoapparaat vermoed ik, eerder een thermosfles. Guus zegt: “Je verwacht het niet, maar hier worden dingen gemaakt… Tafels van tienduizend euro, kostuums voor theater, objecten voor grote musea.” En: vijftien meter bank voor op de Groene Loper, het nog aan te leggen wandelgebied boven de A2, gemaakt van bouwresten van de tunnel.”
De bank is een project van Gertje, ze komt er net aan. Voor het materiaal zijn ze gewoon gaan zoeken naar bruikbaar spul: tunneljutten. Gertje is vaak in haar atelier. Guus niet. Met al die wegwerkzaamheden in Maastricht doet hij er wel drie kwartier over van zijn huis in de binnenstad naar hier. Dat is toch niet leuk meer?
In de andere vleugel brandt nu ook licht: beeldhouwster Vivianne werkt er zonder vooropgezet plan aan een blok marmer. Uren en uren hakken, maandenlang, alles om bezieling in het beeld aan te brengen. Werken met het materiaal en opgaan in de handeling. Zo’n tien jaar had ze in Amsterdam een atelier, de gemeente regelde dat super daar. Hier is het ook fijn hoor, er is saamhorigheid, maar ook weer niet te veel.
Er wordt écht hard gewerkt hier, zegt ze, en ik geloof haar. Door de gangen klinkt inmiddels een symfonie van geklop, gezaag, geschuur, gebeitel en gezwoeg. En dan, vanachter een van de gesloten deuren, een accordeon. Het is de schilder die af en toe stiekem een deuntje speelt. Bij het naar buiten gaan lees ik dat de Europese commissie deze ‘creatieve broedplaats’ heeft mogelijk gemaakt. Geen van de kunstenaars heb ik dat woord horen noemen.